U verlaat Budapest via de Soroksári út. Bij de splitsing gaat u naar rechts de Haraszti út in. De weg gaat langs de Ráckevei Duna, de smalste van de twee Donau-armen die het eiland Csepel omvatten. Even voorbij Dunaharaszti, bij Taksony gaat u linksaf naar Bugyi. In Bugyi buigt de weg naar rechts.
Na het vertrek van de Turken in 1686 bleef dit dorp tientallen jaren onbewoond. Pas in 1728 kwam het weer tot leven. Links staat de begin-19de-eeuwse hervormde kerk Pas op het eind van de 18de eeuw, in de tijd dus dat de Jezuďetenorde verboden werd en het Weense hof de hervormde kerk officiëel als kerkgenootschap erkende, werd in dit plaatsje een hervormde gemeente gesticht.
Links van de kerk ligt een militaire begraafplaats van het Rode Leger met enkele massagraven. Rechts naast de kerk staat de ‘steen der schaamte’, een oude Avaarse grafsteen (6de of 7de eeuw), die later als schandpaal in gebruik kwam. Voorbij de hervormde kerk gaat u linksaf richting Kunpeszér. Verspreid in het landschap liggen boerderijen. Aan het eind van de weg gaat u linksaf richting Örkény. Rechts ligt het nationale park van de Kiskunság. In de berm staan behalve klaprozen en wilde rozen hier en daar ook pollen paarse irissen. In het landschap liggen zandheuveltjes die ooit gevormd zijn door zand uit de rivierbedding. In de 19de eeuw werden bossen aangelegd om de zandverstuivingen te temmen.
In Tatárszentgyörgy neemt u de weg naar Ladánybene. Vandaar rijdt u naar Kecskemét.
Volg de borden richting centrum. Links liggen naast elkaar een grote joodse begraafplaats en een begraafplaats van het Rode Leger. Aan de andere kant van de weg ligt de van oorsprong hervormde begraafplaats. Achter in deze begraafplaats kregen ook de gevallenen uit de eerste wereldoorlog een plekje. Daar liggen ook twee slachtoffers van de opstand van 1956. Hier en daar staat nog een houten grafmonumentje, zoals dat in de 18de eeuw gebruikelijk was.
De oorsprong van Kecskemét gaat terug tot diep in de middeleeuwen. Uit die tijd is echter niet meer over dan de fundering van een enkele muur. In de 17de eeuw, in de tijd dus dat de Turken hier nog de scepter zwaaiden, werd Kecskemét een belangrijke boerenstad, een plek waar boeren uit de omgeving zich vestigden omdat ze er de veiligheid hoopten te vinden die de dorpen niet konden bieden. Midden in het boerenland tussen de grote rivieren kreeg het nieuwe Kecskemét wel een heel ander karakter dan de aan het water gelegen handelssteden. In de breed uitwaaierende plattegrond van de stad is dat nog altijd te zien.
Na het vertrek van de Turken werd Kecskemét het centrum van een soort kolonisatie-beweging. Boeren uit de stad stichtten tot ver in de omgeving zomerboerderijen en brachten samen overigens met hun collega’s uit Szeged het gebied tussen de grote rivieren economisch weer tot leven. De betekenis van Kecskemét als landbouweconomisch centrum nam daardoor nog verder toe. Vergeleken met de oude Hongaarse burchtsteden had Kecskemét een meer open karakter. Dit betekende dat joodse zakenlui, van wie velen zich in de 18de eeuw bezighielden met de handel in landbouwoverschotten, zich hier ook gemakkelijker konden vestigen.
Het is onder meer aan het boerenkarakter van de stad te danken dat er op het eind van de 19de eeuw in het centrum nog zoveel ruimte was voor grote gebouwen. Zo kon Kecskemét in die jaren opeens de modernste provinciestad van het land worden. |
U kunt een rondwandeling het best beginnen in het park aan het Szabadság tér in het centrum van de stad, tegenover het opvallende, spierwitte en moskeeachtige gebouw. Het werd in 1862 als synagoge gebouwd in de romantische stijl van die tijd. De synagoge aan de Dohány utca in Budapest, die ook een oosters uiterlijk kreeg, gold toen als het grote voorbeeld voor de synagogebouwers. Het nieuwe van deze gebouwen zat niet alleen in de buitenkant. Binnen werden ze voorzien van gietijzeren zuilen. Dat materiaal was tot dan toe alleen in fabrieken en dergelijke toegepast.
Als u de synagoge rechts houdend de Koháry István körút inloopt, komt u op de plek waar de piaristen zich in het begin van de 18de eeuw vestigden. De piaristen kwamen in 1715 naar het hervormde Kecskemét. Rechts aan de straat staat de barokke kerk (1730) en het klooster. Op het plein aan de overkant staat het indrukwekkende gymnasium van de piaristen.
U loopt terug. Rechts aan de Koháry István körút staat een modernistisch gebouw met op de4 zuilen sprookjes. We herkenden Sneeuwwitje en Hans en Grietje. Als u bij de synagoge de Rákóczi út oversteekt, komt u bij het museum voor beeldende kunst, een gebouw in Secessie-stijl. De architect, Géza Márkus, die het in 1902 bouwde, stond onder sterke invloed van Lechner. Het karakteristieke hoge dak werd ook door Lechner graag toegepast.
Het museum heeft een collectie 20ste eeuwse schilderkunst, waarin het werk van István Farkas (1887-1944) het meest opvalt. ‘Jonge dronken dichter met zijn oude moeder’, is de titel van een doek. Het arme mens staat de dood op het gezicht geschreven. Dat geldt ook voor de grootmoeder van het doek ‘de oma en haar neef’. Van dezelfde schilder hangt er een constructivistisch stilleven uit 1928. István Farkas werkte in Parijs. Toen de Hongaarse inwoners van de Franse hoofdstad aan de vooravond van de tweede wereldoorlog werden uitgewezen, kwam hij terug naar Kecskemét. In 1944 werd ook hij op transport gesteld naar de vernietigingskampen.
Farkas is -ten onrechte overigens- in Hongarije een onbekende schilder. In de Nemzeti Galéria in Boedapest is hij niet vertegenwoordigd. Het museum van Kecskemét heeft echter ook werk van enkele kunstenaars die wel op de nationale hitparade staan. Zo hangen er een paar zwerversportretten van László Mednyánszky (1852-1919), de man die in de Nemzeti Galéria o.a. met een schitterend landschap in zwart en grijs vertegenwoordigd is. Mednyánszky was één van de zeer weinigen die de niet-heldhaftige, droevige en eenzame kant van de oorlog durfde te schilderen.
In het museum van Kecskemét hangt verder een Ady-portret van Czigány Dezső en een prachtige reeks portretten van István Nagy (1873-1937). Het museum bezit ook een paar doeken van Dezső Korniss.
Achter het museum, aan de Rákóczi út, staat een groot appartementengebouw in late Secessie-stijl uit de jaren voor de eerste wereldoorlog. Bijzonder zijn de houten balkons.
Het gebouw tegenover het museum vertegenwoordigt dezelfde stijl. De architecten van deze richting wilden een eigen Hongaarse bouwstijl scheppen. Ze grepen daarvoor terug op de boerenarchitectuur, maar ook wel op de monumentale architectuur uit vroeger dagen, maar ze ontleenden ook wel ideeën aan de Art-Deco-stijl. Verwantschap met de Art-Deco-stijl vertonen hier de geabstraheerde bloemmotieven op de siertegels. Het werd in 1912 gebouwd als hervormd gymnasium. Dezelfde architect ontwierp het pand op nr 3. Na de tweede wereldoorlog besloten de autoriteiten dat er aan dat type onderwijs geen behoefte meer was en kreeg het gebouw een bestemming als muziekschool. Na 1989 kwam het complex weer in bezit van de hervormde kerk. Links op het Kálvin tér staat het hoofdgebouw van wat sindsdien de ‘hervormde universiteit’ is.
Wanneer u het park een eindje inloopt, komt u oog in oog te staan met het eerste christelijke heiligdom, dat hier in Kecskemét nog in de Turkse tijd, tussen 1680 en 1683 namelijk, weer verrees. Het gebouw is intussen overwoekerd door de klimop waarin het wemelt van de mussen. Curieus is de achterkant van de kerk, waar een fraai classicistisch gebouw begint, dat de kerk half omsluit.
Links achter deze hervormde kerk ligt het hart van het rooms-katholieke geestelijke leven van de stad, de oude franciscaner kerk. In de tijd van de reformatie, van 1547 tot 1564, werd het heiligdom gemeenschappelijk door hervormden en rooms-katholieken gebruikt. In 1644 streken de franciscanen hier neer. De kerk brandde in de loop der eeuwen een keer af en werd ook nogeens door een aardbeving verwoest. Het huidige gebouw is van beton en staal en dateert uit 1912. Als u door de poort naar binnen gaat, ziet u nog de marmeren plaquette, waarop een vermogende familie 50 pengő (de vooroorlogse munteenheid) beloning uitlooft voor ieder die het heil van de familie in een gebed gedenkt: een onverwacht kijkje in het feodale verleden van het land. Links van de kerk ligt het fundament van een 15de-eeuwse kapel.
Achter de kerk staat opnieuw een belangrijk Secessie-gebouw, het stadhuis (1896-97). Het is een werk van de bouwmeester Ödön Lechner uit Budapest. Het heeft een heel fijnzinnig klokkenspel, dat op de hele uren te beluisteren is. Let ook op de uitlopende pijlers, een verwijzing naar de romantische kasteeltoren, die Lechner ook in andere gebouwen toepaste. Het stadhuis heeft een gevel die uit Vlaanderen afkomstig zou kunnen zijn of misschien nog eerder uit Frankrijk. Lechner hield van de vermenging van gotiek en renaissance in de Franse kasteelarchitectuur. ‘Echt’ neogotisch zijn de versierselen die Lechner toepaste, niet. De architect bedacht eigen, op de gotiek geďnspireerde vormen. Ook de variant op de gotische drieslag in de ramen is een door Lechner bedachte vorm. Deze manier van voortbouwen op de gotiek was in Europa in deze jaren populair.
Rechts ernaast, in de richting die Lajos Kossuth vanaf zijn sokkel aangeeft, staat een monumentale rooms-katholieke kerk. Met het gebouw, dat in 1774 verrees, kwam de roomskatholieke kerk in het hervormde Kecskemét een heersende positie opeisen en zich presenteren als de eigenlijke staatskerk. Het moment kon niet slechter gekozen zijn: enkele jaren later werd de orde van de Jezuďeten verboden en kregen de protestanten vrijheid van godsdienst. Als bouwkunstige prestatie was het in zijn tijd overigens modern. Het gebouw is immers in grote lijnen classicistisch. Alleen de versiering is nog barok. Zopf heet deze mengstijl in Hongarije.
Het heeft mogelijk met de concurrentie tussen de roomskatholieke en met name de hervormde kerk te maken, dat deze kerkgenootschappen zich uitdrukkelijk als staatskerken manifesteerden en van het christendom sterker misschien dan elders gebeurde, een soort staatsreligie maakten. De plakettes op de kerkmuur symboliseren deze versmelting van kerk en staat. Helemaal links herdenkt het 7e huzarenregiment zijn gevallenen uit de eerste wereldoorlog, dan volgt een plakette ter ere van de gevallenen van de revolutiejaren 1848-49 en de plakette rechts herdenkt de gevallenen uit de tweede wereldoorlog.
Het gave en eenvoudige woonhuis ernaast laat zien hoe het in die tijd ook kon.
Wanneer u aan de andere kant het plein afloopt, langs het uit de jaren ’50 van de vorige eeuw stammende politiebureau, komt u op het Katona József tér met het fraaie eind-19de-eeuwse theater. Voor het theater staat een monument dat herinnert aan een pestepidemie die de stad nog in 1738-39 trof
Als u, terug op het Szabadság tér, links de Arany János utca inloopt ziet u nog twee mooie voorbeelden van Hongaarse Secessie. Aan de Arany János utca staat ook de Evangelische kerk, een gebouw in romantische stijl uit 1862-63, dat afkomstig is van de tekentafel van Miklós Ybl, een van de belangrijkste Hongaarse architecten van die tijd, die het dus niet beneden zijn stand vond om voor de boerenstad Kecskemét een godshuis te ontwerpen.
Aan de Kossuth utca staat de kerk van de Griekse gemeenschap, een classicistisch gebouw uit 1824-29.
Van Kecskemét rijdt u naar Nagykőrös en vandaar in de richting van Cegléd. U gaat rechtsaf naar Nyársapát. Overal in deze streek liggen boerderijen verspreid in het land. Deze tanya-wereld , zoals dat in het Hongaars heet, kwam in de 18de eeuw tot ontwikkeling: inwoners van de boerensteden trokken het lege platteland op en stichtten daar zomerboerderijen. Op den duur bleven zij meestal ook ’s winters op deze boerderijen. Tanya’s komen vooral voor in het gebied tussen de Donau en de Tisza.
Rijd het dorp door en ga dan linksaf de zandweg op. Langs de weg liggen putten voor de vervaardiging van ongebakken lemen stenen. Rechts op zo’n 100 meter van de weg markeert een kruis de plek waar het dorp in de middeleeuwen lag. Vaag zijn de contouren van een muur herkenbaar. Tussen het gras steekt hier en daar een stukje zandsteen uit, een rest misschien van de abdij waaromheen het dorpje in die tijd lag.
Als u de zandweg verder volgt, komt u tussen Cegléd en Törtel uit.
Het centrum van Cegléd is het Kossuth tér. Aan dit plein staat een hervormde kerk (1857) in classicistische stijl van József Hild, één van de belangrijkste Hongaarse architecten van halverwege de 19de eeuw. Het is een forse koepelkerk naar het model van de Szent István basiliek in Boedapest, bij de bouw waarvan József Hild trouwens ook betrokken was. Aan de Szent István kerk werd bijna een eeuw gebouwd. De bouw van deze kerk duurde 40 jaar, van 1830 tot 1870. Op het voorbeeld van de roomskatholieke bisschopskerken kreeg het hervormde godshuis twee torens. Nog frappanter is, dat in de torens nissen werden uitgespaard.
Een plakette naast de deur herinnert aan István Kiss, de man die in 1545 in Cegléd de reformatie bracht.
Tegenover de kerk staat een standbeeld van Lajos Kossuth (1902). Aan de voeten van de leider van de revolutie van 1848-49 geven een huzaar en een oude, in de karakteristieke betyárenjas gehulde man elkaar de hand. De oude betyár, die hier blijkbaar het Hongaarse volk symboliseert, kijkt naar de beroepsmilitair op. ‘Help me’, lijkt hij te zeggen.
Aan het plein staan nog verschillende panden zonder verdieping, die uit het begin van de 19de eeuw dateren. |
In Cegléd neemt u de richting Szolnok en gaat dan rechtsaf naar Törtel. Via Kőröstetétlen rijdt u naar Szolnok.
Het 19de eeuwse Szolnok vindt u in de Sóház utca en het vervolg ervan, de Templom út, die vlak langs de Tisza lopen. Hier staan de kerken, de synagoge en ook het hotel annex kuurbad. De synagoge is een werk van Lipót Baumhorn uit 1898. Hoewel de Secessie in die tijd nog niet gezien werd als geschikt voor deftige religieuze gebouwen, mocht Baumhorn, een medewerker van Jugendstil-architect Lechner, de synagoge toch een koepel geven, die sterk op de koepel van Lechners Museum voor toegepaste kunst in Budapest lijkt. De variant op het gotische raam, door Lechner in Kecskemét toegepast, nam Baumhorn hier over. De naast de synagoge gelegen bioscoop was vroeger de wintergebedsruimte. Tegenover de synagoge staat een stel begin-19de-eeuwse woonhuizen zonder verdieping. Iets bijzonders is het kleine classicistische pand aan de Mártirok útja 1, het vervolg van de Templom út.
De katholieke kerk dateert uit het begin van de 18de eeuw en werd gebouwd als franciscanerkerk.
Als u het hotel voorbij loopt en linksaf gaat, komt u in de F. Bede Lajos utca. Op de nummers 1-5 staan drie woonhuizen uit de jaren ’50 van de vorige eeuw, die elk een eigen variant van de stijl van die tijd vertegenwoordigen. De stijl van het middelste pand is het meest verbreid. Het zeldzaamst is de architectuur van nr 5, die de progressieve variant zou kunnen worden genoemd. De architect heeft onmiskenbaar op het Bauhaus teruggegrepen. Opmerkelijk is dat hij niet voortbouwde op de Bauhaus-stijl, zoals die in Hongarije vermengd met romantische versierselen in de tweede helft van de jaren ’30 gebouwd werd.
In de eerste jaren na de tweede wereldoorlog was het Bauhaus een druk gebruikte inspiratiebron. In 1949 echter deed Zjdanov, de man die in de Sovjetunie op dat moment over de cultuur ging, het Bauhaus in de ban en werd het classicisme in de architectuur verplicht gesteld. Maar omdat er in de bouw tussen plan en oplevering gauw twee of drie jaar verstrijken, kunt u in Hongarije Bauhaus-woningen tegenkomen die nog in 1951 zijn voltooid.
Net als elders op het Europese vasteland was ook in Hongarije het classicisme de bouwstijl geweest van de eerste helft van de 19de eeuw. In Hongarije is dat de “periode van de hervormingen”, zoals het in de geschiedenisboekjes heet, het voorspel van de opstand van 1848. Zo kon de verplichte overschakeling op het classicisme in de jaren 50 van de 20ste eeuw goedgepraat worden met een verwijzing naar die tijd. Het classicisme was, aldus József Révai, de Hongaarse cultuurpaus van de Stalintijd, bij uitstek de bouwstijl van het progressieve Hongarije.
Szolnok is ontstaan aan de voet van een burcht, die al in de 11de eeuw het koninklijk bestuur in deze regio vertegenwoordigde. De burcht lag aan de monding van de Zagyva, ongeveer op de plek waar nu het Damjanich-monument (1912) staat. Damjanich was een strijder uit de revolutie van 1848-49. Net als op het Kossuth-monument in Cegléd wordt het Hongaarse volk hier gesymboliseerd door een oude man in een betyáren-jas.
Een schamele rest van de trotse burcht van weleer staat in de tuin van de kunstenaarskolonie achter het standbeeld.
Aan de voet van zo’n burcht woonden ambachtslieden die verplicht waren de burchtbewoners van allerlei goederen te voorzien. Maar de burchten trokken op den duur ook allerlei vrije vogels aan, die zich met hun nering buiten de muren vestigden. De zo ontstane buitenmuurse wijken werden later vaak van een muur voorzien en zo kon er in de nabijheid van een burcht een stad ontstaan.
Tegenover het Damjanich-monument, in de oude wijk Tabán, staan twee imposante woonblokken uit de Stalintijd. Een plakette uit 1953 herinnert aan de inname van de intussen dus verdwenen burcht door de ‘kurucok’ in september 1703. De ‘kurucok’ waren Hongaarse boeren die de vorst van Erdély, Ferenc Rákóczi, in zijn strijd tegen de Habsburgers steunden. Wat verderop staan nog verschillende 19de-eeuwse boerenwoningen.
Aan de overkant van de Tisza ligt een camping. |