Kees Bakker, Van Szekszárd naar Marcali (2005). Bron: www.keesbakker.com
Van Szekszárd naar Marcali
Door Kees Bakker
Vanuit Szekszárd neemt u weg nr 65 naar Hőgyész, een plaats die na de Turkse tijd door Duitse kolonisten werd bevolkt. Aan de Fő utca 23 staat een synagoge uit het begin van de 19de eeuw. In Hőgyész gaat u linksaf. U volgt de weg langs de Kapos over Döbrököz en Dombóvár. Even voorbij Taszár gaat u linksaf. Na Sántos neemt u de weg rechts naar Cserénfa.
De provincie Somogy is een rijk door riviertjes doorsneden cultuurlandschap. De riviertjes monden voor een deel uit in de Balaton en voor een ander deel in de Dráva. De weg nr 61 van Kaposvár naar Nagykanizsa volgt ongeveer de waterscheiding. De provincie heeft verschillende mooie natuurgebieden, zoals de drooggelegde Kis (kleine) Balaton en het gebied tussen Nagybajom en Mesztegnyő. De meest sensationele natuurschat is het Baláta tó bij het plaatsje Kaszó. Langs dit meer groeit nog dezelfde flora als duizend of tweeduizend jaar geleden. Het unieke natuurgebied overleefde, omdat het lange jaren deel heeft uitgemaakt van een militair oefenterrein. Het is overigens nog altijd verboden om het te betreden.
Het mooiste en schoonste stuk van de rivier de Kapos vindt u boven Kaposvár. Aan de andere kant van de provinciehoofdstad is de waterkwaliteit meteen een stuk minder. Dit komt vooral door het afvalwater van de suikerfabriek. De fabriek is zo verouderd dat de aanleg van een zuiveringsinstallaties kostbaarder zou zijn dan de bouw van een nieuwe fabriek. Reden waarom geen van tweeën gebeurt.
Als u in de geschiedenis van de streek geďnteresseerd raakt, moet u zeker in Szenna gaan kijken. Het dorpje ligt vlak onder Kaposvár en herbergt het kleinste openluchtmuseum van Hongarije. Cserénfa ligt in een idyllisch dal en is een klein en karakteristiek Zselic-dorp. De oude boerderijen hebben een constructie met peilers van baksteen en daartussen ‘geslagen’ muren, zoals dat in Hongarije heet: een mengsel van leem, stro en wat zout werd in een bekisting aangestampt en vormde, eenmaal droog, een keiharde muur. De Zselic, zoals deze streek heet, is vanouds in de wijnbouw en de fruitteelt gespecialiseerd.
Rijd verder langs de waterbekkens in het dal naar Bőszénfa. Het dal is een prachtig natuurgebied. Wie even de tijd neemt, ziet herten het water oversteken. Boven het dal hangt meestal wel een stel buizerds. Wij zagen in het water een paar zilverreigers. In Bőszénfa (letterlijk: volop brandhout) staan nog gebouwen uit de tijd dat het plaatsje het centrum was van een grondheerlijk houtbedrijf. Het hout werd afgevoerd via een smalspoor, waarvan het dijkje in het landschap nog gemakkelijk te herkennen is. U rijdt over Antalszállás en Boldogasszonyfa verder naar Szigetvár.
Szigetvár
Even voorbij de steenfabriek ligt rechts een monument ter nagedachtenis van sultan Suleiman (1494-1566). Het monument werd opgericht bij gelegenheid van de 500ste geboortedag van de gevreesde heerser en moet zoveel eeuwen nadat Hongaren en Turken hier met bebloede koppen tegenover elkaar stonden een teken zijn van vriendschap tussen de twee naties. Zonder graf is zo’n monument eigenlijk niet compleet en daarom kreeg het minipark achter de enkele malen levensgrote bronzen kop van de sultan een krypteachtig gebouwtje met een halve maan en daarin een namaakgraf, waarop zowaar een echt bloemetje ligt.
Szigetvár is een klein, maar sfeervol stadje met allerlei bouwkunstig moois uit vooral de vorige eeuw: classicistische en romantische gebouwen, een paleis in neo-stijl midden in het centrum en een barokke kerk. Natuurlijk was die kerk ooit een moskee. Een paar Turkse bogen herinneren daar nog aan. De moskee verrees in 1589, ruim twintig jaar na de inneming van Szigetvár. Op het eind van de 17de eeuw moesten de Turken weer het veld ruimen, maar hun moskee werd pas in 1788 omgebouwd tot de barokkerk die er nu staat.
Een vreemd element is het verplichte, moderne gebouw uit de jaren ’60, waaraan in die tijd geen grotere plaats ontkwam. Hier werd het een hotel met eetzaal. Nog vreemdere voorwerpen zijn intussen de postmoderne gebouwen, een gaudiaans aandoend droompaleis met twee torens en middeleeuwsige, maar in werkelijkheid stevige betonnen huizen.
Aan de Vár utca nr 1, de weg die naar de vesting leidt, bevindt zich een historisch museum.
Het indrukwekkende vestingcomplex van Szigetvár herbergde een garnizoen van tweeënhalfduizend soldaten toen in de zomer van 1566 onder leiding van de gevreesde sultan Süleyman honderdduizend Turken voor de muren verschenen. Na drieëndertig dagen deed het restant van het garnizoen een uitbraakpoging. De meeste soldaten bleven in de vijandige legermassa steken.
Eenmaal weer in handen van de Habsburgers is de versterking geheel naar de regels van de 18de-eeuwse krijgskunst herbouwd. Szigetvár werd een vesting aan de grens van het Habsburgse en het Ottomaanse rijk.
Van de oude vesting bleven niet meer dan sporen bewaard: de fundamenten van het oudste stuk ervan, de woontoren en de binnenste burcht. Opgravers vonden ook de plek van de brug waarover Miklós Zrinyi en de zijnen hun fatale uitbraakpoging waagden. Bij wijze van monument is er nu een betonnen brug geplaatst. Vlak naast de brug staat een van de oudste bomen van het park dat intussen binnen de muren is ontstaan, een 150jarige eik.
In het najaar van 1944 was het opnieuw oorlog in Szigetvár. De Duitsers hadden zich in de vesting verschanst en moesten er in een hardnekkig gevecht uit verdreven worden. Voor de vesting ligt een militaire begraafplaats van het Rode leger. Behalve 20 met naam bekenden liggen er nog 185 onbekende soldaten begraven. “Jullie namen zullen nooit vervagen, ze worden door de stralen van de overwinning omgeven. Het ideaal waarvoor jullie streden, heeft overwonnen.”
In de burcht bevindt zich een klein historisch museum en een eenvoudig hotel.
Resten van een wel en van een niet gevoerde oorlog
Vanuit Szigetvár neemt u de weg naar Somogyapáti. Over Lad en Homokszentgyörgy rijdt u naar Szulok.
Een groot deel van de provincie was vroeger in handen van grootgrondbezitters. De twee belangrijkste waren de familie Hunyadi en de familie Festetics. Het pompeuze paleis van de familie Festetics staat in Keszthely aan de Balaton. Maar er waren ook zelfstandige boeren. Meestal waren dat Duitsers of Hongaren. Duitsers woonden al sinds de middeleeuwen in de provincie, maar na de Turkse tijd werden hier nieuwe kolonies gevestigd. De Duitsers waren meestal grotere boeren met een bedrijf van dertig tot soms wel tachtig hectare. Szulok is een mooi voorbeeld van zo’n rijke Duitse vestiging.
Van Szulok gaat u naar Barcs. Behalve Hongaren en Duitsers woonden in deze streek ook veel Serviërs. Zij leefden vooral langs de oever van de Dráva. Barcs, een handelsstadje, dat vooral van de vishandel bestond, had ook een belangrijke Joodse bevolkingsgroep.
Net als het naburige Baranya grenst de provincie Somogy aan Joegoslavië.
Zo druk als het tegenwoordig aan de grensovergangen is, zo stil was het hier vroeger. Spanningen tussen Joegoslavië en de Sovjetunie, die al sinds het eind van de tweede wereldoorlog voelbaar waren geweest, leidden in 1948 tot een openlijk conflict. Joegoslavië werd uit de Kominform, een als opvolger van de Komintern door Moskou opgezette organisatie, gestoten. Het internationale klimaat verslechterde snel, de derde wereldoorlog leek griezelig dichtbij en in Oost-Europa verwachtte men dat het verraderlijke Joegoslavië uiteindelijk de lont in het kruitvat zou steken. Hongarije en speciaal het grensgebied zou dan naar alle waarschijnlijkheid het slagveld van die oorlog worden.
Voor het grensgebied waren de gevolgen van die gedachtengang enorm. Het werd min of meer uit de Hongaarse economie uitgeschakeld en onder een speciaal grensregime geplaatst. Van kostbare investeringen, de vestiging of uitbreiding van fabrieken op de plek waar straks de bommen zouden vallen, kon geen sprake zijn. In plaats daarvan kwamen de bunkers, de tankversperringen en de wachttorens. Als u in de buurt van Babócsa gaat kijken of als u langs Csokonyavisonta rijdt, komt u deze herinneringen aan de koude oorlog nog tegen. De bunkers zijn nu leeg en de ramen van de wachttorens ingegooid.
Een strook ter breedte van zo’n vijftig kilometer werd grensgebied, waarin niemand werd toegelaten die er niet iets speciaals te zoeken had en de inwoners zelf werden op allerlei manieren in hun bewegingsvrijheid beperkt. De boer die ’s morgens zijn huis verliet om op het land aan het werk te gaan, moest zich afmelden en moest ’s middags komen vertellen dat hij weer present was. Alleen de mensen die de Dráva bevisten, konden betrekkelijk vrij hun gang gaan.
De uitdrijving van Joegoslavië uit het socialistische kamp in 1948 had ernstige gevolgen voor de Servische minderheid in Hongarije. Contacten over de grens heen waren niet langer mogelijk. Duizenden Zuidslaven werden uit het grensgebied gedeporteerd en de leiders van de Servische minderheid werden op grond van valse aanklachten veroordeeld.
In de jaren ’60 achtten de autoriteiten het acute oorlogsgevaar blijkbaar geweken en werd de breedte van de grensstrook gehalveerd. De beperkende maatregelen hadden toen vooral ten doel om vluchtpogingen te verijdelen. Na de opstand van 1956 was de grens hier het langst open gebleven en ook in de jaren daarna ondernamen Hongaren hier meer dan eens een poging om hun land zonder de vereiste papieren te verlaten. Het grensregime bleef gedurende het grootste deel van de Kádár-periode van kracht. Nog in 1972 werd iemand gedwongen Csokonyavisonta te verlaten en zich noordelijker in Lábod te vestigen, omdat hij niet in de plaats van zijn keuze geboren was.
Op het landschap en de natuur had de koude oorlog een uitgesproken gunstige invloed. Bronnen van industriële of stedelijke vervuiling zijn er niet of nauwelijks en het landschap behield zijn kleinschalige karakter.
Vanuit Barcs rijdt u in noordwestelijke richting naar Babócsa en vandaar naar Csokonyavisonta. Het dorp heeft een villa met een deftig park en veel oude boerderijen en woonhuizen met steedse versierselen. Even buiten het dorp ligt een camping en een bad dat door een bron van water wordt voorzien.
In Csokonyavisonta gaat u linksaf naar Rinyaújlak. U steekt de rivier over en volgt die dan noordwaarts naar Nagyatád.
Bij de Hongaarse plattelandsbewoners viel het onderscheid tussen de horigen en de zelfstandige boeren samen met een religieus verschil. Wie bij de grootgrondbezitter werkte, was rooms-katholiek en wie onder eigen vlag boerde was hervormd. De streek rond Nagyatád werd vroeger door hervormde boeren bewerkt. De kleinschaligheid van het landschap bewaart daar tot de dag van vandaag de herinnering aan.
Uit Nagyatád neemt u de weg naar Ötvöskónyi. Daar gaat u rechtsaf naar Beleg en zo verder naar Nagybajom. Het dorp heeft een piepklein oorlogsmuseum. Ernaast staat de spiksplinternieuwe hervormde kerk: een rustiek, haast folkloristisch bouwsel en toch nog nooit eerder zo gebouwd. Erachter staat nog één wand van de oude kerk. De winkel met het opschrift “Használt kilós ruházati áruk”” op het pleintje, Fő utca 79, verkoopt tweedehands kleding. Gedragen kleding is in Hongarije sinds het eind van de jaren ’80 steeds meer een handelsartikel geworden. In winkeltjes zoals dit worden ze per gewicht verkocht. Er zijn ook heel wat kleine shops die uit het Westen geďmporteerde tweedehandskleding verkopen. Naast de kledingzaak bevindt zich de groentewinkel van de landbouwcoöperatie. Wanneer u het dorp in noordelijke richting verlaat, komt u in een natuurgebied dat door de natuurbeschermingsorganisatie van Somogy wordt beheerd. Als uw fiets smalle banden heeft of uw auto slechts op twee wielen wordt aangedreven, kunt u uw voertuig beter in het dorp laten staan. U kunt het gebied ook bereiken via Mesztegnyő.
Iets ten oosten van Nagybajom ligt het dorpje Pálmajor. Het wordt hoofdzakelijk bewoond door zigeuners.
In het begin van de jaren ’70 besloot de overheid tot een reorganisatie van het platteland. Vele tientallen dorpen werden aangemerkt als niet geschikt voor de vooruitgang en werden van de kaart geveegd. De overheid trok zich uit die dorpen terug en concentreerde de voorzieningen in wat grotere plaatsen. De ten dode opgeschreven dorpen raakten in het slop. Maar helemaal afsterven deden ze toch niet, omdat het in Hongarije rond 1980 crisis werd. Slachtoffers van de crisis - vooral zigeuners - zochten, uitgestoten door de officiële economie en de officiële samenleving, hun toevlucht onder meer juist in deze dorpen. Zo leidde de schaalvergroting op het platteland onbedoeld tot een concentratie van de zigeunerbevolking en kent het platteland nu heel wat “verzigeunerde dorpen”, zoals het hier heet.
Ook in de provincie Somogy trof heel wat dorpen dit lot.
In Nagybajom gaat u linksaf naar Böhönye. Even buiten Nagybajom links ligt een traditionele weide. De boeren die deze weiden aanlegden lieten om wat schaduw te hebben hier en daar een boom staan.
Iets verder, achter een zware stenen muur, ligt de joodse begraafplaats. De toegangspoort is verdwenen en de muur is op verschillende plaatsen ingestort. De begraafplaats is een ravage van met veel geweld omvergeworpen monumentjes en weggeschoven stenen. Een van de graven is kort geleden geopend, een leeg gat ter grootte van een doodskist. Tussen en over de graven woekeren struiken en verwilderde liguster. In het midden verrijst vele meters hoog een conifeer. Tussen het geboomte bloeien vele tientallen jaren nadat de bollen de grond in gingen de witte narcissen. Op een van de graven staat eenzaam een vergeetmijnietje.
Een deel van de joodse dodenakker is omgeploegd. De joodse bevolking van het platteland werd in de zomer van 1944 gedeporteerd en naar de vernietigingskampen gevoerd. De begraafplaats hier moet dus al verlaten zijn geweest, toen in het najaar van 1944 in het met de resten van loopgraven dooraderde bos aan de overkant de Duitsers het Rode leger afwachtten.
In Böhönye gaat u rechtsaf naar Mesztegnyő. Als u van ooievaars houdt en u bent er in de juiste tijd van het jaar, dan moet u in dit dorp beslist uit- of afstappen. In het seizoen namelijk zijn de vijfentwintig nesten hier allemaal bevolkt. Het lijkt wel of ooievaars het liefst op elektriciteitsmasten wonen. Jammer genoeg kost die voorkeur de ooievaar in kwestie meer dan eens het leven. De Hongaarse ornithologische vereniging heeft daarom een speciale houder ontwikkeld, die op de mast kan worden aangebracht. Als het ooievaarspaar daar nestelt, bevindt het zich op veilige afstand van het fatale draad.
In de omgeving van Mesztegnyő is op het eind van de tweede wereldoorlog hevig gevochten tussen de Duitsers en het Sovjetleger. Tijdens die gevechten liep het dorp grote schade op. U zult er daarom maar weinig oude woningen aantreffen. Gelukkig heeft een van de inwoners oude gebruiksvoorwerpen en foto’s van het dorp verzameld. De collectie is te zien in het pas opgeknapte museum tegenover de kerk.
De boerderijen in deze omgeving kenmerken zich door het overdekte portaal halverwege de zijkant. Erachter ligt meestal nog een kleine veranda en daar weer achter de stal.
Vanuit Mesztegnyő rijdt u verder naar Marcali. Vroeger was dit het centrum van het Hunyadi-landgoed in deze streek. De belangrijkste bezienswaardigheid van dit stadje is de kerk: een merkwaardige opeenhoping van op- en aanbouwsels uit de gotiek, de barok en de 20ste eeuw. Ertegenover ligt de pastorie. Een plaquette eert de nagedachtenis van kapelaan József Simon, “martelaar van de Radenrepubliek”. Uniek is het rijtje winkels op de hoek van de Petőfi utca en de Noszlopy utca: een combinatie van natuursteen, beton en glas in ijzer die uit de laatste jaren ’40 moet stammen.