Kees Bakker, Van Edelény naar Encs (2002). Bron: www.keesbakker.com

Van Edelény naar Encs

door Kees Bakker

Van Edelény gaat u naar Lak. De bergstreek die u nu binnenrijdt, heeft een heel ander karakter dan het Zemplén-gebergte. Het is veel opener, weidser. Stukken cultuurgrond en onbewerkte hellingen wisselen elkaar af.
Vanuit Edelény (afslag Homrogd) leidt een stille weg over een mild glooiende vlakte naar Lak. Erlangs liggen akkers met graan en zonnebloemen en flinke weiden met hier en daar een groepje bomen. Een schaapherder is met zijn kudde in een bescheiden stofwolk op weg naar de stal.
Net als hier staan ze even buiten de meeste dorpen nog, de schuren van de coöperatie, als op één bevel overal witgekalkt, stammend uit meestal de eerste tijd van de collectivisatie, lomp, krakkemikkig, primitief. Water komt nog altijd uit de reigerput en licht van een ondermaats peertje. Destijds werden ze gepresenteerd als het nieuwe systeem, waarmee het socialisme de internationale concurrentieslag zou winnen: aandoenlijk naďef als mensen het geloofden en er naar beste weten mee aan de slag gingen en verschrikkelijk leugenachtig en vals voor wie beter wist, voor wie wist dat deze schuren ook bij de schuren van het vorige systeem vergeleken, bij die van de grootgrondbezitter, nog een flinke stap terug waren. Zo staan ze er nu, nog altijd een beetje vreemd in hun omgeving: lelijke herinneringen aan het onlosmakelijk met elkaar verbonden naďeve optimisme en de opzettelijke leugen uit die tijd.
De witgepleisterde gebouwen van de coöperatie Alkotmány van Edelény staan al jaren leeg. Oud hooi ligt er nog in grote grijze hopen omheen. Alkotmány betekent grondwet. Het is een naam uit de jaren ’50, die verwijst naar de nieuwe grondwet die het land in die tijd kreeg. In die tijd werd ook de Szent István-dag, de nationale feestdag op 20 augustus, tot de feestdag van deze nieuwe grondwet gemaakt.
Wat verder langs de weg ligt Damak, een plaatsje met nog heel wat oude boerderijen, een kroeg (Italbolt) aan het begin en een kleine zigeunerkolonie aan het eind van het dorp. Damak is een voorbeeld van een dorp dat ondanks de schokken van de Turkse tijd en de Habsburgse overheersing daarna vasthield aan het geloof dat zich in de 16de eeuw vanuit Transsylvanië hierheen verbreidde. Halverwege de 19de eeuw werd het nog altijd omschreven als een ‘zuiver hervormd’ dorp. Sinds de Pallavicini’s hun landbezit hier verkochten, was het een dorp van kleinere en grotere zelfstandige boeren. De grotere boeren moesten een belangrijk deel van hun produkten op de markt afzetten. De belangrijkste afzetmarkten waren Miskolc en Kosiče.
Een dorp moet een kerk hebben en een kerk een klok. Hegymeg is één van de vele Hongaarse dorpen die niet beschikken over een kerktoren sterk genoeg om er een klok in op te hangen. Daarom hangt de klok hier in een houten minitorentje naast de uit 1808 daterende hervormde kerk.
Lak is een flink en mooi dorp met veel boerderijen die nog van voor de moderniseringsgolf van begin deze eeuw zijn. Naast de kerk die in 1795 een houten heiligdommetje kwam vervangen, staat het monument voor de gevallenen in de eerste wereldoorlog met erop de adelaar. Lak geldt als een van de oer-Hongaarse dorpen van de Cserehát omdat veel boeren van kleine maar oude adel zijn. De kleine adel was in het oude Hongarije een aparte categorie. Het waren afstammelingen van dienaren en horigen van de koning die in de 13de en 14de eeuw in de adelstand waren verheven. Op het eind van de middeleeuwen leefde deze kleine adel nog van en op gemeenschappelijk grondbezit, maar later raakte het opgedeeld in grotere en kleinere stukken per familie. Onder de kleine adel waren in de 19de eeuw mensen die het leven van de dorpsarmen leidden, maar ook bezitters van een landhuis met 1000 hectare grond.
Het heeft ongetwijfeld ook met deze adellijke achtergrond te maken, dat hier pas na de opstand van 1956, in 1959 namelijk, voor het eerst een landbouwcoöperatie werd gevormd.
Als naar verhouding rijk dorp had Lak ook een grote zigeunerkolonie. In de jaren ’80 werden de zigeunerkrotten van de kaart geveegd en werd er een eindje buiten het dorp een nieuwe zigeunerkolonie gebouwd. U vindt de kolonie als u in de richting van Ládbesenyő loopt.
Van Lak gaat u naar Tomor. Bent u met de fiets, dan kunt u de aarden weg aan de overkant van de beek nemen. U gaat dan voor de kerk rechts omhoog het dorp uit en langs het eerste karrepad rechts naar beneden. U gaat de brug over en fietst rechts de vallei in.
In het voorjaar kan het hier vrij nat zijn en het is vast de herinnering daaraan, die een enkele ooievaar nog tot diep in de zomer naar de oever van het minuscule stroompje brengt.
Op de hellingen ter weerszijden liggen flinke akkers met maďs en zonnebloemen. Hier en daar staan de twee culturen ook danig door elkaar.
De weide in het dal wordt gemaaid, zij het niet al te intensief. De bomen die vroeger mens en dier beschutting gaven tegen de zon, staan er nog. Boven de bosschages draait een buizerd zijn rondjes.
De meeste boerderijen in Tomor hebben het karakteristieke, schuin vooruitstekende dak en het houten driehoekje met de versierde ventilatie-opening erboven. De klokkestoel draagt het jaartal 1899.
De kerk van Tomor is een oorspronkelijk gotisch heiligdom uit het eind van de 15de eeuw. Het huis van de landheer stond er in die tijd naast en rond beide gebouwen lag een flinke muur, waarachter ook de dorpelingen kwamen schuilen als er gevaar dreigde. Dat gevaar kwam in de 16de eeuw niet per definitie van Turkse kant. In 1559 bijvoorbeeld werd het dorp door een telg uit de roemruchte familie Bebek uitgeschud. De Turken kregen het hier pas in de 17de eeuw voor het zeggen, maar dat werd wel het eind van het dorp. Pas halverwege de 18de eeuw kwamen hier weer boeren heen, op commando van de landheren uiteraard. Tomor werd een landarbeidersdorp en daar hangt het mee samen, dat het al heel snel, in 1951 namelijk, een landbouwcoöperatie had. Principiële collectieve boeren waren echter ook de gewezen landarbeiders van Tomor niet, want onmiddellijk na de opstand van 1956 hieven ze hun coöperatie weer op. Toen in 1959 het socialisme hier weer stevig in het zadel zat, waren ze zo goed niet of ze meldden zich opnieuw als coöperatie-boeren aan.
Tegenover de kerk staat een deftige villa met ernaast nog zo’n adellijk onderkomen uit het begin van de vorige eeuw in classicistische stijl.
Hongarije is heel lang een overwegend plattelandse samenleving gebleven, waar ook de cultuur niet een urbaan monopolie was. Karakteristiek was de dorpse edelman annex hereboer die in zijn vrije tijd dichtte of filosofeerde en de dorpsonderwijzer of -dominee die de debatten van zijn tijd op de voet volgde. Een prachtig voorbeeld van zo’n dorpsintellectueel was József Papp. Hij was hervormd predikant te Tomor, woonde er zijn leven lang, maar was wel medewerker van verschillende landelijke bladen, schrijver van boeken en verzamelaar van zegswijzen uit de streek. Hij overleed in 1932 en werd op het kerkhof van Tomor begraven. Zijn graf kreeg nog niet lang geleden een mooie nieuwe steen.
Uit Tomor gaat u naar Kupa. Als u met de fiets bent, kunt u voorbij de brug links een pad nemen dat tegen de helling omhoog gaat. De dorpsweg voert langs het oude partijgebouwtje met drie wc’s op een rijtje in de tuin erachter. Even verder staat het postkantoor. Daarvoorbij gaat u rechts naar beneden. Als u de brug oversteekt, kunt u naar het kerkje en het dorpsmuseum links ervan.
U gaat weer terug, steekt de brug over en rijdt naar Felsővadász. Langs het water staat een zoom van wilgehout en rechts tegen de helling golft zover het oog reikt het goud van de zonnebloemen. In de wei staat hier en daar een oude ruďneuze acacia, waaruit een roofvogel opvliegt die nog een tijdje nieuwsgierig rondjes blijft draaien boven de wandelaars.
De eerste weg rechts gaat naar de burchtheuvel, de plek waar het eerste kasteel van de familie Rákóczi moet hebben gestaan. Het paleisje dat er nu staat, is het resultaat van een verbouwing in 1860. Het gebouw is nu als school in gebruik. Ernaast staan op een rijtje maar liefst zes echte oude ‘dozen’. Op het gedenkteken in de tuin staan alle revolutionaire jaartallen uit het socialistische geschiedenisboekje: 1848, 1919 en 1945. Het is een praktisch combi-monument dat op grote schaal in de dorpen van de Cserehát is geplaatst en waar de dorpsnotabelen zich enkele malen ’s jaars verzamelden voor een haastig ritueel. Zulke rituelen vinden tegenwoordig aan de overkant plaats, bij het monument dat na het verdwijnen van het socialisme weer in ere werd hersteld en dat nu de gevallenen van de eerste en de tweede wereldoorlog eert.
Uit Felsővadász volgt u de weg in noordelijke richting. Voorbij Abaújlak gaat u linksaf en voorbij Gagyvendégi rechtsaf naar het zuiden.
Hoog boven het dorp ziet u de kerk van Felsőgagy liggen. De dorpen in de Cserehát liggen vaak verscholen in een plooi van het landschap, maar de kerkjes staan meestal op een plek boven het dorp. De kerkgebouwen hebben een 19de of 18de eeuwse gedaante, maar de plek waar ze staan moet ook daarvoor in het godsdienstige leven van het dorp een rol hebben gespeeld, misschien zelfs tot in voor-christelijke tijden. Zo zijn de kerkheuvels een aanwijzing voor de ouderdom van die dorpen, voor de enorme continuďteit. Als u rechts het dorp in loopt, komt u bij een deftige oude villa. Het gebouw was in de socialistische tijd het kantoor van de coöperatie. Tegenwoordig is het van de gemeente.
Aan het begin van het dorp kunt u linksaf naar Csenyéte.
Csenyéte is een karakteristiek Hongaars dorp. Het bestaat al sinds de middeleeuwen. Drie gezinnen sterk overleefde het de oorlogsjaren die volgden op het vertrek van de Turken en waaraan pas in 1711 een einde kwam.
Het dorp zoals het er nu staat werd in grote lijnen na de eeuwwisseling gebouwd: trotse boerenhofsteden met mooie veranda’s en een stal achter het huis. In de omgeving regeerde de baron van Gagy, maar hier in Csenyéte waren de boeren eigen baas.
Na de tweede wereldoorlog was het nog altijd een bloeiend dorp met welvarende boerderijen. In de jaren ’70 besloot de overheid tot een schaalvergroting op het platteland. Dorpen die niet geschikt werden geacht voor de ondertussen alweer vervlogen socialistische toekomst, verloren hun zelfstandigheid en de daarbijbehorende voorzieningen, ze verdwenen van de kaart.
Van dit beleid werd ook Csenyéte slachtoffer. Behalve de school ging ook het gemeentehuisje dicht en de kroeg en het cultureel centrum ook. Na de staat vertrok ook de kerk: het dorp is van huis uit hervormd, maar het kerkje boven Csenyéte tegen de helling staat al jaren leeg.
Op het ogenblik wonen er driehonderd mensen, bijna allemaal zigeuners.
In zijn goede tijd had het dorp twee bloeiende zigeunerkolonies. Buiten het dorp - want tweederangs burgers waren het ook in die tijd - met heel veel mensen wonend in piepkleine huisjes, waren het de muzikanten van de streek. Niet minder dan vier bands herbergde het dorp. Ze bespeelden elke kroeg en elk feest tot ver in de omtrek.
Op het eind van de jaren ’40 was ook Csenyéte gecollectiviseerd geraakt. De boeren waren sindsdien lid van de coöperatie. De zigeuners niet. Zij brachten het ook in de nieuwe orde niet verder dan tot landarbeiders.
Halverwege de jaren ’80 begonnen de zigeuners in de leeggeraakte boerderijen te trekken. En zo bewonen de meesten nu de woningen waar hun ouders met de pet in de hand stonden om een schaar te slijpen of een ketel te lappen.
Het beekje dat door het dorp loopt, is de Vasonca. Het ontspringt even boven Csenyéte aan een bron en stroomt in zuidelijke richting waar het uiteindelijk in de Hernád uitmondt. Dorpelingen weten zich te herinneren dat de Vasonca vroeger een veel grotere rivier was. Ondergrondse verschuivingen moeten ervoor hebben gezorgd dat daarvan niet meer dan een beekje over is. Het verzorgt de afwatering van de Szárazvölgy, een vruchtbare en dicht met dorpen bezette vallei, die tot aan Kázsmárk doorloopt.
U gaat terug naar Felsőgagy en volgt de weg in zuidelijke richting.
Alsógagy heeft net als de andere dorpen in de Szárazvölgy een geschiedenis die tot voor het jaar 1000 teruggaat. In de Turkse tijd hadden de dorpen in de open vallei veel te lijden, niet alleen van de Turken overigens, maar ook van de Oostenrijkers die met hun belastingeisen de boeren op de vlucht dreven. In 1640 verschenen de Turken opeens in het dorp om slaven te halen. De vrouwen en kinderen van het dorp die het houten kerkje waren ingevlucht, gingen met het heiligdom in rook op. Ook Felsőgagy zag bij die raid 66 dorpelingen als slaven vertrekken.
De dorpen Alsógagy en Felsőgagy moeten een eeuw geleden rijk zijn geweest. De boerderijen zijn fors en de boeren verrijkten hun woningen met sier die ze aan de stadse architectuur ontleenden. Ze hebben veranda’s met zuilen en soms met een deftige boog tussen de voorste zuil en het huis of tussen de twee zuilen voor de deur. Een enkele keer werd de gotische drieslag zelfs overgenomen en hier en daar kregen de zuilen een vorm waarin met wat goede wil het klassieke Dorische voorbeeld te herkennen valt.
Alsógagy werd na de Turkse tijd herbevolkt door Slowaakse boeren net als Kék, nu onderdeel van het dorpje Baktakék. Kék dankt daar een griekskatholieke kerk aan met een fraaie, barokke ikonostase. Bakta is vanouds hervormd. De kerk van dit deel van het dorp staat net als die van Kék nog altijd op de plek waar in de middeleeuwen het dorp lag. Net als de meeste dorpen in dit gebied had Bakta tot aan de zomer van 1944 een kleine joodse gemeenschap. U vindt de oude joodse begraafplaats als u even voor de afslag naar Encs rechtsaf gaat. De weg gaat eerst naar beneden en dan over de beek omhoog door de zigeunerwijk van het dorp en dan langs de wijnkelders. De begraafplaats ligt even verder tussen de akkers.
Als de dominee van Bakta thuis is, is die misschien bereid u het kleine, maar bijzondere orgel in de kerk van Beret te laten zien. Gezien de ligging van dit kerkje, dat trouwens net als het orgel van halverwege de 19de eeuw dateert, is Beret net zou oud als de andere dorpjes hier. In de eerste helft van deze eeuw was het een dorp van landheren en landarbeiders. Op de bedrijven van deze hereboeren, die overigens in de tabaksteelt gespecialiseerd waren, werkten behalve boeren ook heel wat zigeuners. Ze woonden in landarbeiderswoningen verspreid door het dorp. Toen na de tweede wereldoorlog ook Beret op zijn manier socialistisch werd, moesten de zigeuners hun dienstwoningen verlaten en bouwden ze buiten het dorp een kolonie. Halverwege de jaren ’70 kwamen de zigeuners weer terug in het dorp.
In Beret is het centrum gevestigd van een Nederlandse stichting, de Stichting Steunfonds Hongaarse Zigeuners, die samen met vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap op allerlei gebied projecten opzet. Op het terrein van de stichting zijn bescheiden logiesmogelijkheden (tel. 46/440304).
U rijdt terug naar Baktakék en neemt daar de weg naar Encs. Aan het begin van het dorp links, ter hoogte van de wijnkelders, ligt de oude joodse begraafplaats van Fancsal. Fancsal is een fruitdorp. Tegen de hellingen links ziet u de boomgaarden liggen. U volgt de weg en gaat aan het eind ervan linksaf en dan rechtsaf naar Encs, het economische centrum van de streek. Let op het nieuwe gebouw van de Takarékszövetkezet, de spaarbank, rechts langs de hoofdstraat. Het pand van de verzekeringsmaatschappij Hungária Biztosító, dat ook uit de jaren ’80 dateert, vertegenwoordigt een andere variant van de post-moderne Hongaarse architectuur, die graag gebruik maakt van historische en meestal klassieke vormen. Het meest interessante post-moderne gebouw van Encs is de nieuwe rooms-katholieke kerk uit 2001. U vindt het in een witte steen uitgevoerde heiligdom als u iets terugloopt en bij de kruising linksaf gaat. Een bezoek aan dit plaatsje is het aardigst op donderdagochtend als er markt is.
In Encs en in het naburige Forró zijn hotels.