Ten westen van Sárospatak, ingeklemd als het ware tussen het stroomgebied van de Tisza en de vallei van de Hernád, ligt het Zempléngebergte. Het is een gevariëerd gebied, met tussen de bossen oude dorpjes, weiden, akkers en wijngaarden. Er is een goede wandelkaart van het gebied (onder andere bij benzinestations verkrijgbaar). Wie er een paar dagen wil blijven, kan voor logies bijvoorbeeld terecht in Mogyoróska en Telkibánya.
In Sárospatak neemt u de richting Sátoraljaújhely. Bij Károlyfalva gaat u linksaf. Aan het eind van de weg gaat u linksaf richting Pálháza. In een fraai park in Széphalom staat de krypte van Ferenc Kazinczy, de taalvernieuwer uit het begin van de 19de eeuw. De krypte werd in 1863 getekend door een van de belangrijkste bouwmeesters uit die eeuw, Miklós Ybl. Als u rechtsaf gaat naar Felsőregmec, vindt u daar een hervormde kerk uit de 12de eeuw. De kerk werd in de 19de eeuw drastisch opgeknapt, maar dat het gebouw van oorsprong romaans is, is nog altijd goed te zien. U rijdt het weggetje terug en volgt de route naar Pálháza verder. In Mikóháza staat een grieks-katholieke kerk uit de 18de eeuw met een prachtige ikonostase. In Pálháza kunt u even naar Füzérradvány om er naar het paleis van de familie Károlyi te kijken. De Károlyi’s behoorden tot de rijkste families van het land. Verspreid door heel Hongarije hadden ze vorstelijke buitenverblijven. Dit paleis dateert uit de 18de eeuw. In 1857 werd het herbouwd door Miklós Ybl. Deze bouwmeester, die bekend is van zijn neo-renaissancistische werken en die trouwens ook voor de krypte van Kazinczy voor klassieke vormen koos, ontwierp hier een gebouw in romantische stijl.
Als u terugrijdt, kunt u op de kruising de weg inslaan naar Füzér. Boven dit dorpje torenen de ruďnes van een burcht uit. De burcht van Füzér is een van de oudste stenen burchten van het land. Hij bestond al ruim voordat koning Béla IV halverwege de 13de eeuw besloot om op grote schaal stenen burchten te laten bouwen. De burcht heeft nooit deel uitgemaakt van het systeem van koninklijke burchten, maar is altijd privé-bezit geweest.
U rijdt het weggetje terug en gaat rechtsaf naar Hollóháza, een dorp met een grote aardewerkfabriek. Voorbij Hollóháza neemt u de weg naar Kéked en vandaar gaat u linksaf naar Abaújvár, nu een idyllisch boerendorp, maar ooit de hoofdstad van de provincie Abaúj. Op het hoogste punt van het dorp staat de hervormde kerk met daaromheen de muur, waarachter de dorpelingen zich bij gevaar konden terugtrekken. Van de burcht waaraan het plaatsje zijn naam dankt, is niets meer over. Aba was de naam van een leidend kabaars geslacht. De Kabaren waren een Turks volk, dat met de Magyaren mee de Karpaten overgetrokken was. Toen István in het begin van de 11de eeuw zijn koninkrijk stichtte, vond hij de Kabaren tegenover zich. Een uitzondering was Sámuel Aba, die na de dood van István nog een blauwe maandag koning was. Als partijgangers van het koninkrijk behielden de Aba’s hun macht. De stad Eger was overigens het eigenlijke machtscentrum van dit geslacht.
U volgt de weg in zuidelijke richting naar Zsujta, waar een 15de-eeuwse kerk staat. U rijdt verder en gaat aan het eind van de weg linksaf naar Gönc.
De imposante rij wijnkelders aan het begin van het dorp herinnert aan de welvaart die de hbgngbhbwijnbouw hier ooit bracht. Ook de boerderijen in dit dorp hebben allemaal kelders. Aan de Kossuth Lajos utca 85 staat een museum voor plaatselijke geschiedenis.
In de 16de en de 17de eeuw was de vallei van de Hernád ongeveer de grens tussen het vorstendom Zevenburgen (Erdély) en het door de Habsburgers bestuurde koninkrijk Hongarije. Zo kon de reformatie zich al heel vroeg vanuit Zevenburgen naar deze contreien verbreiden. De vallei van de Hernád werd een belangrijke route in de verdere verbreiding van dit geloof. Gáspár Károlyi (1530-1591), die als predikant in Gönc werkzaam was, verzorgde de eerste Hongaarse vertaling van de bijbel. De eerste Hongaarse bijbels rolden al in 1590 in Vizsoly van de pers. Het enorme projekt werd financiëel mogelijk gemaakt door rijke hervormde heren uit Zevenburgen. Zij zorgden er ook voor dat in Vizsoly de grootste en modernste drukkerij van het land kwam te staan.
Gönc moet tegen het eind van de middeleeuwen trouwens al een belangrijke plaats zijn geweest. Het had een burcht en een belangrijk klooster. U vindt de resten van dit klooster als u in het dorp de beek oversteekt en het weggetje in noordelijke richting een eindje volgt. Het klooster behoorde tot de orde van de Paulieten. Deze orde, die in 1250 door kluizenaars in het Pilisgebergte werd opgericht, verbreidde zich vooral in de 14de eeuw sterk, niet alleen in Hongarije, maar ook in Oostenrijk, Duitsland, Polen en zelfs Zweden. Naamgever van de orde is de heilige Paulus van Thebe (gest. 341), een heremiet uit de Byzantijnse wereld. De orde werd bestuurd vanuit een klooster in Budaszentlőrinc, waar ook het gebeente van de heilige Paulus werd bewaard.
Uit Gönc neemt u de weg, waarlangs u gekomen bent. Direct buiten het dorp gaat u linksaf. In Göncruska staat een kerk uit de 12de eeuw met een verdedigingsmuur. Het ligt aan de westelijke rand van het huidige dorp. Ooit was dat natuurlijk het centrum van het dorp, zoals ook blijkt uit het feit dat er nog in de 18de eeuw een flinke roomskatholieke kerk werd gebouwd.
U volgt de weg in zuidelijke richting en gaat linksaf naar het kunstenaarsdorp Hejce. Vooral in de zomermaanden zijn hier beeldend kunstenaars uit Hongarije, maar ook wel uit de buurlanden aan de slag. De gemeente zorgt voor voordelig logies en voor werkruimte. Tegenover het dorp ligt een paleis dat op het eind van de 18de eeuw werd gebouwd in wat in Hongarije de Copf-stijl heet, een overgangsstijl tussen barok en classicisme. De kerk heeft, althans aan de buitenkant, dezelfde stijl. Hetzelfde geldt voor de prachtige preekstoel. Het gebouw zelf dateert uit de 15de eeuw en is voorzien van een forse verdedigingsmuur met schietgaten. Het paleis was ooit de zomerresidentie van de bisschop van Eger.
U rijdt terug en gaat linksaf naar Vilmány. Gelegen in het centrum van de aardappelstreek was Vilmány ooit een welvarend boerendorp. Bij het vele seizoenswerk werden op grote schaal zigeuners ingeschakeld. Het dorp heeft danook nog altijd een flinke zigeunergemeenschap. Vroeger woonden de meeste zigeuners aan de noordkant van het dorp, op wat in het dorp nog altijd bekend staat als de zigeunerheuvel. Tegenwoordig wonen ze aan de westelijke rand, aan de overkant van het kanaal, dat vroeger de molen van water voorzag. U vindt de zigeunerwijk als u de eerste weg rechtsaf neemt. Rechts langs de weg staan zigeunerwoningen die in de jaren ’90 in het kader van een subsidieregeling werden gebouwd. Even verderop, bezuiden de brug, staat het gebouw waarin vroeger de molen gevestigd was. Voorbij de brug ligt de eigenlijke zigeunerwijk. Aan de zuidkant staan nog wat traditionele zigeunerhuisjes. U vindt hier ook een straatje met zogenaamde CSÉ-woningen, woningen van ‘verminderde waarde’, die in de jaren ’70 voor zigeuners werden gebouwd. Zwendel was tijdens dit bouwprogramma in Hongarije vrij algemeen. Een gevolg is danook dat heel wat huisjes in zeer slechte staat verkeren.
U rijdt terug en gaat rechtsaf de dorpsstraat in. Daar neemt u de weg naar Fony. In Fony gaat u rechtdoor richting Mogyoróska. Rechts van de weg ligt de oude zigeunerkolonie van Fony. Er staan nog enkele traditionele huisjes. Aan het begin van Mogyoróska ligt een parkeerplaats. U kunt daarvandaan een wandeling maken naar de ruďnes van de burcht van Regéc. De burcht lag op een uitgekiende plek, tussen de Gergely-berg in het noorden en de Magoska in het zuiden en bewaakte een doorgaande route die de vallei van de Bodrog met die van de Hernád verbond. De burcht dateert uit de 14de eeuw, maar aan de vorm van de bogen kunt u zien dat hij sindsdien nog ingrijpend is verbouwd.
U neemt dezelfde weg terug en gaat in Vilmány linksaf. Rechts langs de weg ligt het oude traktorstation van de landbouwcoöperatie van dit gebied. Aan de samenwerking tussen de betrokken dorpen kwam een eind in het begin van de jaren ’90, toen de coöperatie in afzonderlijke BV’s werd opgesplitst. De chef van de coöperatie werd directeur van de BV in Vizsoly en de onderchef kreeg een eigen BV in Vilmány. In Fony was de burgemeester opeens de grootste boer van het dorp.
Het dal van de Hernád is een verbindingsweg, die in de tijd dat de Magyaren zich hier vestigden, al volop in gebruik was. Verschillende plaatsen, die nu niet meer zijn dan simpele boerendorpen, waren in die tijd centra van cultuur. Dat geldt ook voor Vizsoly dat uit die tijd een prachtige kerk heeft bewaard. Het heiligdom heeft een romaanse absis, die oeroud moet zijn. Later werd de absisruimte vergroot met een ruimte met een fraai gotisch kruisgewelf en nog weer later werd daar een grotere kerkruimte aan toegevoegd. Ook die ruimte is gotisch. Dat de ramen daarvan zo extreem klein uitvielen, is niet het gevolg van een gebrek aan vakmanschap, maar van het feit, dat de gemakkelijk toegankelijke vallei op gezette tijden door vijandelijke legers werd bezocht. Bij zulke gelegenheden deden de ramen als schietgaten dienst.
In de kerk bleven veel gotische muurschilderingen min of meer bewaard. Links wordt de bruiloft in Kana afgebeeld. Er is duidelijk de omtrek van een wijnvat te zien. Ernaast staat Jezus, die van het water waarmee het vat gevuld is, wijn maakt. Op dezelfde muur staat een afbeelding van de kruisiging. Interessant is de afbeelding van Szent László, de heilige koning, die strijd voerde tegen de Koemanen en de Besenyő’s, twee Turkssprekende volkeren, die in de loop der eeuwen hun godsdienst en hun taal verloren en geheel in de Hongaarse samenleving geďntegreerd werden.
Links naast de puntboog bevindt zich een afbeelding van St. Christoffel, de beschermheilige van deze kerk in zijn roomskatholieke periode.
Rechts staat een afbeelding van St. Joris en de draak. Het latijnse zinnetje op de hoek betekent: ‘als je hier staat en niet bidt, ga dan weg.’ Het dateert blijkbaar uit de tijd dat daar de ingang was.
Rechts in de kleine gotische ruimte bevindt zich een afbeelding van de wederopstanding. In de absis ziet u links Maria en rechts de drie heidense koningen die het kindeke Jezus in Bethlehem kwamen aanbidden.
Hoe klein ook is Vizsoly voor hervormde Hongaren een begrip, omdat de Hongaarse bijbelvertaling naar dit plaatsje de ‘bijbel van Vizsoly’ heet. De vertaling ontstond vlakbij, in Gönz, maar werd hier, precies aan de overkant van de straat in 1589 en het daaropvolgende jaar gedrukt. De kerk bewaart een exemplaar van deze bijbel, die dus te vergelijken is met de Statenvertaling in Nederland. De vergelijking is interessant, omdat in ons land pas dertig jaar later, op de Dordtse Synode van 1618-1619 namelijk, tot het maken van zo’n vertaling besloten werd. Zo vroeg was dit stuk Hongarije er dus bij!
U rijdt de hoofdstraat verder uit. Even buiten het dorp rechts ligt een oude steengroeve. In de holen in de stenen wand hebben honderden bijeneters een nest gevonden.
Wat verder kunt u de weg inslaan naar Hernádcsécse, een samenvoeging van twee dorpjes. Vooral het tweede dorp, het eigenlijke Csécse, is een pure idylle. De forse wijnkelders onder de boerderijen laten zien dat het ooit een belangrijk wijndorp was.
U volgt de weg verder en gaat linksaf naar Boldogkőváralja. Links begint de weg die u naar de Boldogkővár, de ‘burcht van de blijde steen’ brengt. De stenen burcht is de opvolger van een modderburcht die op de nu flink beboste verhoging in het terrein aan de rechterkant van de weg lag.
U rijdt terug en gaat linksaf naar Abaújkér, een plaatsje met een groot landhuis midden in het dorp. Rechts aan het spoor staan wat oude landarbeiderswoningen.
U rijdt verder naar Abaújszántó. Vroeger was dit dorp het centrum van een district. Veel huizen langs de hoofdstraat hebben een architectuur die naar de steedse pretenties van dit dorp verwijst. Aan het begin van het dorp maakt de weg een scherpe bocht naar links en daarna een naar rechts. In die bocht, aan de linkerkant, staat de oude kazerne van de gendarmerie. Net als op veel andere plekken in Hongarije waren de gendarmes hier op het eind van de oorlog belast met het ronselen en tewerkstellen van dwangarbeiders. Met vrachtwagens trokken ze de dorpen af, waar ze zigeuners dwongen op te stappen. De gendarmes van Abaújszántó gingen in de zomer van 1944 op pad. De zigeuners kregen onderdak in een laarzenmakerij (aan de Rákóczi utca 37) en in de kerken van het dorp. De dwangarbeiders sliepen op de grond in kleren die ze inderhaast van thuis hadden meegenomen. Moeders en dochters kwamen vaak van heinde en verre aanlopen om eten over het hek te gooien. De dwangarbeiders werkten onder meer in de bossen van de Tátra, een flink aantal dagmarsen hiervandaan. Later werden ze ingezet bij het graven van mitrailleursnesten en loopgraven in de omgeving van Forró.
Uit Abaújszántó rijdt u over Golop naar Monok. In dit dorpje staat het geboortehuis van Lajos Kossuth, de politieke leider van de Hongaarse onafhankelijkheidsbeweging van 1848. Het dorp heeft verder een middeleeuws burchtpaleis. Uit Monok rijdt u over Legyesbénye naar Megyaszó. In het oude centrum van dit dorp staat een kerk met een middeleeuwse verdedigingsmuur. Uit Megyaszó neemt u de richting Alsódobsza. Aan het eind van de weg gaat u rechtsaf naar Onga. U gaat rechtdoor, steekt weg nr 3 over naar Arnót en volgt de weg langs de Bódva naar Boldva, een oud Hongaars dorp met een fraaie romaanse kerk. De kerk maakte deel uit van een benediktijner abdij. De fundamenten van het abdijcomplex liggen achter de kerk. Naast de kerk vonden opgravers het fundament van een ronde kapel. Ronde heiligdommen werden in de middeleeuwen ook elders in Europa wel gebouwd. Sommige deskundigen veronderstellen dat bedevaartgangers en kruisvaarders het idee ervoor mee terugbrachten uit Jeruzalem. Maar mogelijk leefde in deze kapellen de ronde doopkapel uit de vroeg-christelijke tijd voort. In Moravië vonden opgravers fundamenten van ronde kerkjes uit de 9de eeuw. Ook die gebouwen zouden als doopkapellen dienst hebben gedaan. Mogelijk vormden de Moravische kapellen een inspiratiebron voor kerkebouwers in Hongarije.
Van Boldva gaat u naar Edelény.
Edelény is een oud mijnwerkersdorp. Aan de westkant van het dorp, langs de weg naar Sajószentpéter, ligt de wijk die ooit voor de mijnwerkers werd gebouwd. Het lijkt wel wat op een tuinstad, zo’n groene buitenwijk die in de eerste helft van deze eeuw overal in Europa met zoveel idealisme werd gebouwd, maar het heeft per saldo misschien toch meer de sfeer van een kampement, van de aanzienlijk minder idealistische arbeiderskolonies uit diezelfde tijd: enclaves in een landelijke omgeving, waar industrie-arbeiders min of meer in ballingschap een fabriek aan de gang hielden, mijlenver van hun eigenlijke thuis, de grote stad en vreemd in hun nieuwe omgeving.
De nieuwe bewoners van Edelény werkten in de mijnen in de buurt. In de vorige eeuw een onmisbare brandstofbron voor die landheren die hun land modern lieten be- en de oogst modern verwerken, werden ze na de tweede wereldoorlog de hoekstenen van de socialistische wederopbouw en de socialistische omvorming van deze streek.
Veertig jaar lang leefden dorpelingen en mijnwerkers naast elkaar, maar de sferen bleven gescheiden en zijn dat, nu de mijnen dicht en de 740 man die er halverwege de jaren ’80 nog werkten, werklozen geworden zijn, nog altijd.
Het eigenlijke Edelény is een rustiek dorp. Langs de straten staan aan weerszijden boerderijen met zoals bijna overal in Hongarije de korte kant naar de straat. Toch heeft ook het dorp zelf wel pogingen gedaan om een steedser uiterlijk te krijgen en hebben dorpelingen hun best gedaan om steedser door het leven te gaan. Heel wat oude gevels hebben als symbool voor die nieuwe manier van leven een gipsen zuil of een tympaantje boven de ramen en heel wat boerderijen hebben plaatsgemaakt voor vierkante woningen met een min of meer puntig dak, in een stijl die in de buitenwijken van Boedapest in de jaren tussen de wereldoorlogen heel populair was.
Hoever die verstedelijking-van-onderop gevorderd was, toen van bovenaf stukjes stad van weer een nieuwe jaargang over Edelény werden uitgestrooid? Aan het begin van het dorp rechts ligt zo’n stukje nieuwe stedelijkheid, een supermarkt, deel van een complex met een kroeg, een restaurant en een paar winkels, alles onder de verzamelnaam ‘Kincsem’, ‘Mijn schat’. Het is een recht, blokkedoosachtig, kubistisch getuigenis van het voortschrijden der beschaving. Toen het gebouwd werd, wees het vooruit, moest het dat in elk geval doen, nu wijst het terug, naar de jaren ’60 en herinnert het aan wat misschien de beste tijd van het Hongaarse socialisme was.
Een restaurant was in die tijd een must, niet alleen vanwege het uitje, maar vooral omdat, ook alweer in verband met de voortschrijdende beschaving, gezinstaken door de gemeenschap moesten worden overgenomen. De warme maaltijd had wat dat betreft een uitgesproken symboolwaarde. In het socialistische Hongarije werd op de gekste plekken eten gekookt: op het werk, in de kantine, in de gaarkeuken en, voor wie voor geen van die gelegenheden in de termen viel, in het buurtrestaurant. Het restaurant overleefde de sluiting van de mijnen echter niet lang. Begin jaren ’90 ging het op slot.
Even verder rechts tegenover de lagere school aan het Hősök tere ligt een volgende groep winkels in modernistische stijl. Het complex kreeg naar de smaak van die tijd een representatief verticaal element. Beton was het bij uitstek geschikte bouwmateriaal voor deze stijl, maar in Hongarije werd zoveel mogelijk baksteen gebruikt. Een laag grijze pleister moest het een betonnen aanzien geven.
Achter de winkels staan een paar blokken flats uit de prille jaren ’60. Ze zijn rechttoe-rechtaan, haast stijlloos eenvoudig gebouwd. Het blok met de apotheek verraadt meer gevoel voor de idealen van het Nieuwe Bouwen.
Kort na de Hongaarse opstand van 1956 maakte de eerste Sowjet-ruimtevaarder, Joeri Gagarin, een toernee door Oost-Europa. Bij die gelegenheid kwam hij ook de Hongaren van de superioriteit van het socialisme overtuigen. En passant vertelde hij ook nog dat hij in de ruimte nergens een oude man met een baard was tegengekomen. In die tijd kregen heel wat nieuwbouwwijken net als hier een naar hem genoemde Gagarin út.
Na de eerste wereldoorlog kreeg elke plaats, die gesneuvelde inwoners te eren had, een oorlogsmonument. Op de meeste van die monumenten stond een adelaar met halfgespreide vleugels en met een zwaard onder de poten. In de socialistische periode werden deze stenen vogels, symbolen voor het Hongaarse koninkrijk, stuk voor stuk van hun sokkels gelicht en aan gruzelementen gegooid. Sinds het socialisme verdwenen is, staan op de oorlogsmonumenten nieuwe adelaars. Het monument van Edelény, even verder op de hoek met de István király útja, herinnert sinds zijn renovatie ook aan de gevallenen van de tweede wereldoorlog én aan de 213 joden die op het laatst van de oorlog van hier werden weggevoerd.
Een beetje dorp in deze streek had vroeger één of enkele joodse gezinnen die de winkels dreven. De joden werden in het voorjaar van 1944 door Adolf Eichmann die speciaal daarvoor naar Hongarije was gekomen, op transport gesteld naar de gaskamers. Ook in de Cserehát werd de joodse gemeenschap vernietigd.
Een eindje in de István király útja links staat de hervormde kerk. Het gebouw stamt uit de eerste helft van de 14de eeuw en is een mooi voorbeeld van de typisch Hongaarse variant van de gotiek. In het westen van Europa werd de gotiek de stijl van de vertikale lijnen, de hoge, luchtige gebouwen en de buitengewoon grote ramen. In Hongarije zijn ook wel grotere gotische heiligdommen gebouwd, die meer leken op wat elders in Europa verrees. Op een enkele uitzondering na zijn die echter in de loop der eeuwen weer verdwenen. Wat wel overleefde, ademt een andere geest. Het zijn gebouwen met kleine ramen, die in hun constructie massief en dicht bij de grond bleven. De gotiek was in die architectuur vooral een nieuwe manier van versieren en niet zozeer een nieuwe manier van bouwen. Deze kerk heeft twee heel kleine gotische ramen in de enorme toren en twee wat grotere in de absis.
U loopt de István király útja weer uit en gaat bij het monument rechtsaf. Wat verder rechts ligt, aan de ene kant begrenst door de Bódva en aan de andere kant door een gracht die zijn water van de rivier krijgt, een fraaie paleistuin met daarin een van de grootste paleizen van Hongarije. Het complex werd in 1730 gebouwd door de keizerlijke bevelhebber die Edelény van de verslagen Ferenc Rákóczi overnam. Op het eind van de 18de eeuw werden de Esterházy’s hier heer en meester. Zij deden het paleis en hun bezittingen aan het begin van de vorige eeuw over aan de prins van Saksen-Coburg. In die tijd kreeg het gebouw ook zijn huidige uiterlijk. Merkwaardig zijn de zwarte siervormen boven de ramen. Achter het monumentale gebouw, in de vroegere paleistuin, ligt het sportcomplex van de mijnwerkers van Edelény.
De Bódva, hier hoogbedijkt, dicht met wilgen begroeid en ’s zomers amper stromend, ontspringt in Slowakije en doorsnijdt de Cserehát om uiteindelijk in de Sajó uit te monden. De vallei is van oudsher een verbindingsweg, voor handelaren, maar ook voor krijgers of legers die in de loop der eeuwen meer dan eens in de ene of de andere richting langs kwamen. Edelény had in die route een heel bijzondere positie omdat het aan een oversteek in de rivier lag.
Het gebouw voorbij de brug rechts is het cultureel centrum, annex jeugdhuis. Het werd gebouwd in de nadagen van het socialisme: een constructie van staal en beton, beplakt met een massa warme, op baksteen lijkende tegels, een gebouw met twee als hartelijke vangarmen uitgestrekte entrees, dat toch een lege indruk maakt. Onkruid groeit tussen de tegels en waar het maar even kon ook tussen het asfalt. Ervoor staat in postkubistische stijl een strijdbaar monument met veel soldaten en gebalde vuisten, dat aan de bevrijding van eind 1944 herinnert. De lampen die het ’s avonds moeten verlichten, zijn verdwenen en in de plantenbakken groeit gras.
Tegenover het cultureel centrum ligt het gymnasium van Edelény. De school beschikt over een internaat, waar kinderen uit de wat verder weg gelegen dorpen in het schoolseizoen kunnen wonen.
Aan het eind van de weg gaat u links de Borsodi utca in. De begraafplaats rechts markeert het eind van Edelény en het begin van het er intussen mee vergroeide dorp Borsod. Wat verder rechts staat de hervormde kerk van Borsod. Het gebouw dateert uit het allerlaatst van de 18de eeuw en heeft een prachtig beschilderd houten plafond. Speciaal in hervormde kerkjes in het noorden en noordoosten van Hongarije was deze folkloristische, plattelandse variant van de barok erg populair.
Wat verder rechts ligt het dorpsmuseum. Het bestaat uit een complex van drie boerderijen.
De eerste boerderij is halverwege de vorige eeuw gebouwd, maar aan het begin van deze eeuw drastisch gerenoveerd. Uit die tijd stammen ook de zuiltjes. De inwoners waren gegoede boeren, eigenaars van 10 hectare verspreid over de omgeving, en politiek meelevende Hongaren, 48ers zoals dat hier heette, mensen die nog altijd pal achter de idealen van de revolutie van 1848 stonden en die in het bijzonder van mening waren dat Hongarije een zelfstandig land moest worden. Een kleine twintig jaar na de revolutie van 1848 hadden de Hongaren en de Oostenrijkse keizer zich met elkaar verzoend. Hongarije legde zich erbij neer dat het Habsburgse huis, wat overigens al eeuwenlang het geval was, de Hongaarse koning leverde, en kreeg in ruil daarvoor een eigen parlement en een eigen regering. Gemeenschappelijk waren alleen de ministers van oorlog en van buitenlandse zaken. De bewoners van dit huis moesten van dat compromis niets hebben. De platen aan de muur brengen die politieke overtuiging duidelijk tot uitdrukking. Er zijn afbeeldingen bij van het vertrek van Lajos Kossuth, de leider van de strijd tegen de Oostenrijkers, van de executie van de Hongaarse militaire leiders in Arad. Een centrale plaats kreeg de plaat met de ‘leiders van de Hongaarse natie’. De portretten zijn gegroepeerd om een symbolische grafsteen met daarop het jaartal 1848/49.
De boerderij is ingericht in een overgangsvorm van boers naar steeds. De kleedjes op de vloer komen nog van de dorpse weefstoel, maar de snit van de meubels is steeds. Dat geldt ook voor het lits-jumeaux. Een opvallend meubelstuk is het bureau, symbolisch voor de moderne, zakelijke en bestudeerde manier waarop de boer zijn bedrijf aanpakte. De gietijzeren kachels kwamen uit Mukacevo (het vroegere Munkács).
Het weefgetouw in de andere kamer was een onmisbaar gereedschap in de traditionele boerderij. Met behulp daarvan werden de zakken geweven voor het graan en het meel, maar ook de grote doeken waarin de boeren hooi van het land meenamen, het linnengoed voor de huishouden, vloerkleden en nog veel meer.
Onder de borduurwerken in deze kamer is er een met het onverhoorde gebed uit de Horthy-tijd: |