Vanuit het centrum van Vásárosnamény rijdt u terug in de richting die u gekomen bent. Direct voorbij de Tiszabrug gaat u linksaf richting Lónya. Dan neemt u rechts de weg naar Vámosatya. De kerk daar stamt uit het begin van de 14de eeuw. De losse houten toren is 18de-eeuws. Opvallend is de rechthoekige en vrij diepe absis.
Hongarije grenst hier aan de Oekraďne. Voor 1918 lag de grens een flink stuk hoger, in de bergen. Bij het verdrag van Trianon verloor Hongarije dat gebied, de Karpaten-Oekraďne om het in het begin van de tweede wereldoorlog weer met het nodige militaire vertoon in te nemen. Voor de eerste wereldoorlog was het verreweg het armste gedeelte van het Hongaarse koninkrijk. In het gebied woonden behalve Hongaren ook Roethenen. Na de tweede wereldoorlog claimde de toenmalige Sovjetunie het gebied weer.
Vanuit Vámosatya rijdt u naar het noorden. Aan het eind van de weg gaat u linksaf richting Tiszaadony. Even voor dit dorp gaat u rechtsaf naar Tiszakerecseny. Vandaar gaat u verder naar Lónya. In dit dorp staat een 13de-eeuws kerkje.
Voorbij Lónya neemt u de pont over de Tisza. De rivier is hier bijzonder mooi. De oevers zijn met bosschages omgeven, maar de waterkant is toch gemakkelijk te bereiken: een leuke plek voor een wandeling.
U volgt de weg in westelijke richting en gaat voorbij Mándok linksaf naar Kisvárda. In de Csillag út staat de enorme synagoge van Kisvárda, een gebouw uit 1901 opgetrokken in de romantische stijl van halverwege de vorige eeuw. Kisvárda was een belangrijk handelscentrum en had een grote joodse bevolkingsgroep. In 1941 woonden er 3770 joden. Zij vormden een kwart van de bevolking van deze stad. Van hen overleefden er 800 de oorlog.
In de hal van de intussen als museum ingerichte synagoge staan op grote marmeren platen de namen van de slachtoffers van de gaskamers en de arbeidsdienst. Ernaast hangt het lijstje gesneuvelden uit de eerste wereldoorlog. Voor het vaderland! staat er in het Hongaars en het Hebreeuws boven. Binnen is het een hoge en lichte zaal met twee verdiepingen met gietijzeren zuilen die de balkons en het dak dragen.
De expositie toont herinneringen aan het verleden van Kisvárda en omgeving. Er zijn vooral veel foto’s en bescheiden van het bedrijvige stadje in de jaren voor 1944: winkels met importgoederen, een vereniging van industriëlen, muziekamateurs, een heel wereldje dat in de zomer van 1944 van de ene dag op de andere verdween. Hoogtepunt van de collectie is het beulszwaard van de provincie Szabolcs.
Net als de joden zijn ook de zigeuners van Kisvárda op het eind van de tweede wereldoorlog in een kamp opgesloten. De zigeuners zijn echter niet gedeporteerd. Wie in het kamp niet door de bewakers werd opgehangen of doodgeschoten, overleefde de oorlog. Als u op de rotonde aan het begin van Kisvárda de richting Döge kiest, komt u op de Széchenyi utca, de weg naar het zigeunerkamp. Ga voorbij nr 67 rechtsaf. De bierfabriek, in feite niet meer dan een bottelarij, bevindt zich op het terrein van dat kamp, Cserepestanya, zoals het bij oudere inwoners nog altijd bekend staat. Vroeger was er een alcoholfabriek gevestigd. Het terrein van die fabriek werd in de zomer van 1944 een zigeunerkamp. Achter het bedrijfsterrein staan twee ooit van gemeentewege gebouwde meergezins-zigeunerwoningen, een unicum in de eengezinsoceaan van het Hongaarse platteland. Op het bedrijfsterrein, vertelt Tibor Balogh, een van de bewoners, is alles in grote lijnen nog zoals het vroeger was. Alleen de enorme stal, waarin de gevangen zigeuners destijds in eindeloze rijen de nacht doorbrachten, is weg. Op de zigeunerkolonie een klein eindje verder wonen nog verschillende mensen die het meegemaakt hebben. Een vrouw met een kind op de arm trommelt de oudere inwoners bijelkaar. Vrouwen vertellen hoe ze als jonge kinderen toen probeerden om er eten naar binnen te krijgen voor hun broers, hun vader... Een van de mannen heeft er als gevangene gezeten. “In de stal was stro uitgespreid. Daarop moesten we slapen. Ertegenover stonden mannen met machinegeweren.” Onder de kampbewakers waren, vertelt hij, Duitsers, maar ook Hongaarse soldaten en gendarmes. Er zaten alleen mannen in het kamp. ’s Morgens en ’s avonds moesten ze exerceren, “net als in dienst”.
Mogelijk zagen de kampautoriteiten hun gevangenen dus als een soort recruten, wie op de valreep nog het oorlogje-spelen moest worden bijgebracht.
De zigeuners van het kamp waren bij razzia’s in de wijde omgeving opgepakt. Met boerenkarren werden ze aan de poort van het kamp afgeleverd. “Met boeren op de bok”, zoals verschillende aanwezigen zich nog levendig herinneren.
Dat overkwam ook meneer Pintér, die als jongeman net terug was de Arbeitseinsatz ergens boven Kassa, waar hij bij de aanleg van militaire versterkingen sjouwerswerk had gedaan, toen hij op de Munkástelep, een andere zigeunerkolonie, werd opgepakt. “Op een zekere morgen verscheen er gendarmerie. We moesten allemaal op de grond gaan liggen...”
Volgens de koloniebewoners heeft het weinig gescheeld of de bijna vierduizend gevangenen zouden in Auschwitz zijn omgekomen. “De vrachtwagens stonden klaar.” Het is volgens een van de koloniebewoners aan joodse partizanen te danken dat het zover niet kwam en dat toen de Russen verschenen, het kamp nog altijd niet onderweg was naar de gaskamer. “Als de Russen niet gekomen waren, zouden we allemaal vermoord zijn...”
Als verzamelkamp voor de joden heeft de Cserepestanya volgens de zigeuners hier niet gediend. De joden zijn in de synagoge opgesloten en in de muziekakademie aan de Mártirok útja. “Via het bouwmaterialenterrein werden ze afgevoerd.”
De grote joodse begraafplaats ligt aan de andere kant van de stad. U rijdt terug, gaat bij de rotonde rechtdoor en gaat bij de markt aan het eind van de Hunyadi utca naar rechts de Szabolcs utca in. De begraafplaats ligt direct voorbij het viaduct links.
Vanuit Kisvárda kunt u een uitstapje maken naar Ajak. In dit dorp bevindt zich een kerk uit de 13de eeuw met een beschilderde houten zoldering uit de 18de eeuw. In Anarcs staat een kerkje uit de 15de eeuw.
U verlaat Kisvárda via de Csillag út in de richting Dombrád. Aan het eind van Kisvárda ligt aan de voet van de burcht en vlak bij het zwembad een camping.
Voorbij Kisvárda verandert het landschap. Tussen de akkers en weiden verschijnen flinke moerassige stukken.
Dombrád heeft behalve een elektrisch gemaal, dat voor de afwatering naar de Tisza zorgt, een flinke textielfabriek. Het bedrijf is er neergezet om vrouwen uit de omliggende dorpen aan werk te helpen. Een stukje regionaal werkgelegenheidsbeleid van het socialistische Hongarije.
Uniek is het station van de smalspoorlijn met op de rails een minitrein zo uit de speelgoedzaak. Dombrád heeft via dit idyllische lijntje een verbinding met Nyíregyháza.
U verlaat Dombrád in de richting Nyiregyháza. De weg volgt het oude spoortje dat nog altijd in gebruik is. In Nagyhalász gaat u rechts richting Rakamaz. Aan het eind van Paszab op de begraafplaats staan net zulke houten monumentjes als u in Szatmárcseke zag. In Paszab kunt u afslaan naar Tiszabercel. Aan een zijstraatje van de Fő út staat het huis waar György Bessenyei woonde. Het is een fraai voorbeeld van het type villa, waarin rond het begin van de 19de eeuw de landadel woonde. De gaanderij met arcaden, die deze heren op Italiaans voorbeeld lieten bouwen, werd later door meer welgestelde boeren geďmiteerd en is tot op de dag van vandaag op het Hongaarse platteland vrij algemeen. U rijdt terug en neemt de weg naar Rakamaz. De weg volgt de Tisza rechts. U passeert Gáva en Vencsellő en rijdt over Balsa door naar Szabolcs. Aan de rand van dit dorp ligt een reusachtige modderburcht. Natuurlijk is er van de palissaden geen spoor meer over, maar de aarde die ertussen lag, vormt nog altijd een indrukwekkende dijk. In de 18de eeuw gebruikten de dorpelingen de burcht als begraafplaats. Uit die tijd dateren de zerken die er nog altijd staan. Ommuring door middel van een aarden wal was in het Karpatenbekken bijzonder populair, maar werd ook in West-Europa in de middeleeuwen wel toegepast. Zo was de eerste stadsmuur, die Amsterdam in de jaren rond 1370 kreeg, ook zo’n palissadenwal. In Hongarije gold dit type ommuring toen al als hopeloos ouderwets.
U rijdt terug naar Balsa. Bij de kerk, ter hoogte van de ABC (supermarkt) gaat u links naar beneden. De pont, dit keer voorzien van een scheprad met een flinke vrachtwagenmotor, brengt u naar de overkant.
Aan de andere kant, nu buiten het bereik van de rivier, maar er ooit door geschapen, ontvouwt zich een vlak en weids weidelandschap met verspreid staande bomen. In de verte ziet u de bergen van de Zemplén.
Houd richting Sárospatak aan. Langs de Bodrog rijdt u het binnen. Sárospatak is een provinciestadje met de nadruk op provincie. De boerderijen met hun mooie veranda’s staan tot dicht in het centrum. In het centrum zelf staat nog een enkele woon- annex werkplaats uit de 18de eeuw, toen het stadje, vernederd door de Habsburgers, een nieuw bestaan trachtte op te bouwen.
Sárospatak is als zoveel Hongaarse dorpen en steden ontstaan aan de voet van een burcht. Vanaf de brug over de modderige Bodrog kunt u de burcht van Sárospatak zien liggen.
In het hart van het stadje is heel wat gesneuveld en op die kale plekken verrezen de werken van bouwmeester Imre Makovecz in een stijl die doet denken aan de nieuwbouw in Pécs, rustiek, leunend op de Secessie, met veel hout en ronde vormen. Het winkelcentrum kan zo in een Zwitsers skidorp staan. Hoogtepunt is het cultureel centrum met bioscoop, een gebouw dat doet denken aan het werk van de Spaanse architect Gaudí, maar net als het winkelcentrum is het strikt symmetrisch. Het gebouw rechts achter het cultureel centrum dateert uit het eind van de jaren ’50, maar kreeg een nieuw dak ŕ la Makovecz. De fraaie en voor het toenmalige modernisme zo kenmerkende toren annex schoorsteen bleef bij de face-lift gelukkig ongemoeid.
Pal tegenover het cultureel centrum, aan de Eötvös Lóránd utca, staat de pedagogische akademie. De bouwmeesters daarvan, László Warga en Jenö Kismarty Lechner, stelden zich een eeuw geleden hetzelfde ten doel als Makovecz nu: het scheppen van een eigen Hongaarse architectuur.
Het Kollégium aan de Rákóczi út is de trots van Sárospatak, dat in de 16de en 17de eeuw behalve een bolwerk van het vorstendom Erdély ook een broedplaats van de reformatie was. De instelling, opgericht in 1531, bleef ook toen de Habsburgers in Sárospatak heer en meester werden een centrum voor het hervormde en anti-Oostenrijkse Hongarije. Onder de studenten aan dit college waren heel wat later bekend geworden Hongaren. Een van hen was de Verlichtingsfilosoof György Bessenyei, wiens naam we in Tiszabercel tegenkwamen. Ook Géza Gárdonyi, wiens graf we een eindje verder op deze route zullen bezoeken, studeerde hier. De bekendste student was Lajos Kossuth, de leider van de opstand tegen de Habsburgers van 1848.
De andere trots van het stadje is de burcht, een groot complex omgeven door een twee meter dikke muur. Het burchtpaleis werd in het begin van de 16de eeuw nog eens herbouwd. De bouwmeesters waren afkomstig uit Italië. De renaissancistishe versierselen tegen de ruwstenen muur herinneren eraan. Hongarije zuchtte onder de Turken, was tijdelijk uit de geschiedenis verdwenen, maar Sárospatak, dat toen tot Erdély behoorde, bleef min of meer vrij en op de hoogte van zijn tijd. De sierelementen rond de ramen zijn overigens kopieën. De originelen bestaan gelukkig nog. Ze kregen een plaats in het museumgedeelte van het burchtcomplex. Minibeeldhouwwerk uit de renaissance vindt u ook in de zalen van de burcht.
De laatste tachtig jaar van zijn bestaan als grootadellijk onderkomen bood het kasteel onderdak aan de familie Windischgrätz. Zij lieten hun bezit in de steek toen Hongarije in 1941 aan de kant van Duitsland de tweede wereldoorlog in stapte.
De jaren ’50 kwam het bouwwerk zo goed en zo kwaad als het ging door. Tot museum gebombardeerd begon het in de jaren ’60 de meubels te verzamelen die her en der verzeild waren geraakt.
Van contact met de deftige maar verdwenen bewoners kon lange jaren geen sprake zijn, maar de laatste tijd wippen de Windischgrätzen, die alweer een dikke halve eeuw in Wenen wonen, weer geregeld over. In het museum is een slaapkamertje voor hen ingericht, en een van de dochters Windischgrätz kon van verschillende meubels uit de collectie bevestigen dat zij er als kind op of aan of onder gezeten had.
Het merkwaardigste stuk uit de verzameling vond ik de tegelkachel op de eerste verdieping. De kachel is niet echt, maar wel een getrouwe kopie van een echte 17de-eeuwse kachel. De combinatie van renaissancistische en folkloristische motieven op de tegels is weer zo’n voorbeeld van die speciaal Hongaarse vermenging van sferen.
De fraaiste straat van Sárospatak is de Rákóczi út met heel wat burgermanswoonhuizen uit het laatst van de 18de en het begin van de 19de eeuw. Iets bijzonders is het woonhuis op nr 24. Het dateert uit 1786 en is gedecoreerd in Copf-stijl, een overgangsstijl tussen barok en classicisme, die in Hongarije in het begin van de 19de eeuw vrij populair werd. Het huis ernaast op nr 22 met het deftige bordes en de koetspoort in het midden is begin-19de-eeuws en classicistisch van stijl. Dat geldt ook voor het huis op nr 14. Interessant is dat het huis ernaast dat uit het begin van de vorige eeuw dateert, nog een echte barokke poort kreeg.
Even verder staat het Kollégium, een classicistisch gebouw uit het begin van de 19de eeuw. Rechts in de poort bevindt zich de toegang tot de beroemde bibliotheek van Sárospatak. Bronzen plakettes herinneren aan de studenten die hier in de 17de eeuw door de Turken in de kraag werden gegrepen en naar de galeien werden afgevoerd.
Even verder, op nr 23, bevindt zich de Sárospataki képtár, het museum voor beeldende kunst van de stad. |