Op het gebied van het huidige Boedapest woonden lang voor het begin van onze jaartelling al mensen. De oudste overblijfselen van bouwwerken dateren echter uit de Romeinse tijd. Ze zijn onder meer te vinden in het hart van het oude Pest, naast de Erzsébethíd, in Buda bij het bruggehoofd van de Arpádhíd en langs de weg in de richting van Szentendre.
Middeleeuwen
Uit de periode van de ineenstorting van het Romeinse Rijk tot aan de invallen van de Mongolen halverwege de 12de eeuw is geen enkel gebouw overgebleven.
Ook uit de gotische middeleeuwen bewaart de stad geen grote monumenten. Wel zijn er uit die tijd veel fragmenten. Uniek zijn de vele gotische resten die bij de restauratie van de woonhuizen in het burchtkwartier tevoorschijn kwamen.
Ongeveer op de plek van het paleis stond op het eind van de 15de eeuw een paleis in renaissance-stijl. Van het door Italiaanse kunstenaars rijkversierde vorstelijke onderkomen bleven alleen wat losse brokken over. Ze worden in de Nemzeti Galéria tentoongesteld.
Turken
Uit de Turkse tijd bleef een grafkapel over (Grafkapel van Gül Baba, II, Mecset utca 14) en een bad (Krály fürdő, Fő utca hoek Ganz utca, in 1959 gerestaureerd). De kerk aan de voet van de Erzsébethíd in Pest was als moskee in gebruik. Uit die tijd dateert een gebedsnis.
Barok
In de 18de eeuw werden Buda, Óbuda en Pest in barokke stijl herbouwd. Uit deze tijd dateren veel kerken. Ze werden meestal in de 19de eeuw verbouwd en van een nieuwe voorgevel en toren of torens voorzien. In het burchkwartier en aan het Batthyány tér staan nog enkele barokke stadspaleisjes.
Typisch Hongaars en in Boedapest vooral in het burchtkwartier te zien is een mengstijl van barok en classicisme die uit de tijd rond 1800 dateert en die Zopf-stijl wordt genoemd.
Classicisme
Het classicisme werd na 1800 in de stad geintroduceerd. Aan de Váci utca (tussen de Kossuth Lajos utca en de Vámház körút) en aan de Arany János utca staan prachtige appartementengebouwen en aan de Károlyi Mihály utca staat een paleis uit die tijd. In de eerste decennia van de 19e eeuw kregen deze gebouwen één verdieping. In de jaren ’40 werd het gebruikelijk om twee verdiepingen te bouwen. Oudere huizen kregen er in die periode vaak een verdieping bij. De twee belangrijkste meesters van het neo-classicisme zijn József Hild (1789-1867) en Mihály Pollack (1773-1855). Hild bouwde bijvoorbeeld de Kilián-kazerne (hoek Ferenc körút/Üllői út). Van Pollack is onder meer het prachtige huis aan de Sas utca nr 6.
Romantiek
De romantische architectuur uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw is vertegenwoordigd met maar liefst twee schitterende synagoges (Rumbach Sebestyén utca en Dohány utca) en een schouwburg (de Komedie aan het Vigadó tér) en veel appartementengebouwen (grotere rond de Szent István basiliek, kleinere aan de Király utca en in het burchtkwartier). De belangrijkste architect van deze stijl was Frigyes Feszl (1821-1884), de ontwerper van de Komedie. Zijn indrukwekkendste woonhuis (1846) staat aan de Nádor utca 22.
Neostijlen
Na 1870 begon de periode van de neo-stijlen. Aanvankelijk was de neo-renaissancistische stijl verreweg de belangrijkste. De Italiaanse paleisarchitectuur werd de inspiratiebron voor de appartementengebouwen aan de Andrássy út. De belangrijkste meester van deze stijl was Miklós Ybl. Vroege voorbeelden zijn het paleis aan het Pollack Mihály tér 10 (1862), het gebouw van de Hongaarse Akademie van Wetenschappen (MTA, aan het Roosevelt tér, 1865) en de kunstakademie (1871, aan de Andrássy út). Een laat werk in deze stijl is Ybl’s Opera (1875-1884).
De bouwmeesters van deze stijl besteedden ook veel aandacht aan de binnenhof (mooie voorbeelden onder meer aan de Damjanich utca). Hier en daar werden ook appartementenhuizen in neogotische en wat later ook in eclecticistische stijl gebouwd. Op gevels in die stijl worden meestal classicistische en barokke vormen gecombineerd.
Neo-gotiek werd ook hier vaak de stijl voor kerkgebouwen (Mátyáskerk (1896) in het burchtkwartier, de Erzsébetkerk op het Rózsák tere, de parochiekerk van Kőbánya (1900)).
Zeldzaam bleef het gebruik van romaanse vormen. Voorbeelden zijn het Vissersbolwerk (1896) en de Grieks-katholieke kerk (1905) aan de Rózsa utca 9-10.
Het laat-eclecticisme op het allerlaatst van de eeuw is een stijl die historische en nieuwbedachte vormen combineert. De gevels zijn overdadig versierd en de gebouwen zijn nog weer wat groter en krijgen vaak een geraamte van stalen profielen. Een paar voorbeelden: de muziekakademie (Liszt Ferenc tér, 1903-07), Café New York (Erzsébet körút, 1893) en Gresham Palace (Roosevelt tér, 1903-06).
Secessie
Uit deze tijd dateren ook de gebouwen van Ödön Lechner, de architect die de internationale stijlvernieuwing uit die tijd (elders bekend als Jugendstil, Art Nouveau, of Sezession) een eigen Hongaars gezicht gaf. Onder zijn bekendste werken zijn het gebouw van de postspaarbank (Postatakarékpénztár, aan de Hold utca, 1899-1901) en het gebouw voor het museum voor Industriele Vormgeving (Iparmüvészeti Múzeum, Ullöi út, 1891-96).
Overal in Europa ontstonden in deze tijd eigen nationale varianten van deze stijlvernieuwing, maar overal in Europa waren er ook opdrachtgevers die de eigen nationale stijl te huisbakken vonden en om een buitenlandse variant vroegen. Zo werd in Boedapest een modieuze variant van de Weense Sezession erg gewild (Op en rond het Vörösmarty tér).
In het eerste decennium van de 20ste eeuw kwam de Hongaarse Secessie in een nieuwe variant terug. De architecten van deze generatie hadden een grote belangstelling voor Hongaarse bouwkundige tradities en folkloristische motieven (Wekerle telep, 1912-1913; Dierentuin). De belangrijkste architect van deze periode is Károly Kós (1883-1977).
Uit de jaren vlak voor de eerste wereldoorlog dateren enkele gebouwen die de koortsachtige ontwikkeling van de bouwkunst in Boedapest in de periode rond de eeuwwisseling afsluiten. Folkloristische motieven en verwijzingen naar de romantische architectuur uit de 19de eeuw spelen een belangrijke rol, maar overigens zijn de stijlverschillen enorm. Kunsthistorici zien deze gebouwen vaak als produkten van een overgangsstijl tussen secessie en nieuwe zakelijkheid. Belangrijke voorbeelden zijn het schoolgebouw aan de Vas utca 11 (1909) en het blindeninstituut aan de Mexikói út 60 (1905). Het zijn twee monumentale scheppingen van Béla Lajta (1873-1920). Tot deze groep behoren ook de Arkádbazár aan de Dohány utca (1909), de synagoge aan de Kazinczy utca (1913, arch.: gebr. Löffler) en het hoofdbureau van politie aan het Deák tér (1912-1913).
Afzonderlijke vermelding verdient, dat het stadsbestuur in de jaren tussen 1908 en 1913 in het kader van een groot sociaal programma woningen voor mensen met lagere inkomens, maar ook volkspensions en veel scholen liet bouwen. Architecten die de meest verschillende richtingen en stijlen vertegenwoordigden, kregen de kans om een groot openbaar gebouw te ontwerpen. De schoolgebouwen uit die periode geven samen een indrukwekkend overzicht van het architectonische kunnen van Boedapest in de jaren vlak voor de eerste wereldoorlog. Ook de Wekerle-telep werd in het kader van dit programma, waarvoor de stad voor grote bedragen aan buitenlandse leningen aantrok, op touw gezet.
Modernisme I
In het eerste tiental jaren na de eerste wereldoorlog en de radenrepubliek is in Boedapest niet veel gebouwd. Wat verrees ademde meestal de sfeer van de Parijse Beaux-Arts. Het zijn pompeuze gebouwen met vaak klassiek aandoende gevelversieringen en moderne constructies van staal of gewapend beton (De voorgevel van Hotel Astória, appartementengebouwen aan het Kossuth Lajos tér 13-15 en het Bakáts tér 8).
Pas in de jaren ’30 was er weer behoorlijke bouwactiviteit. In de vroege jaren ’30 had de architectuur uit Mussolini’s Italië grote invloed. Uit die tijd dateert het appartementengebouw op de hoek van de Honvéd utca en de Markó utca.
In deze periode genoot de rode baksteen een kortstondige populariteit. Aan de Fő út kreeg het gebouw van de militaire rechtbank een rode bakstenen huid en aan de Fiumei út overkwam dat ook het romantische hoofdkantoor van de sociale verzekeringsbank. Een aardiger voorbeeld is het bankgebouw aan de Markó utca. Het appartementengebouw met de monumentale poort aan de Károly körút is nog het zakelijkste voorbeeld van deze reeks.
Het eerste belangrijke moderne woningbouwproject dateert uit 1933. Het is een groep flats aan het Köztársaság tér.
Het tegenover het Margitsziget gelegen Újlipótváros is een stadsuitbreidingswijk van halverwege de jaren ’30. Gemeenschappelijk kenmerk van de gevels is vergeleken met de vooroorlogse periode grote soberheid. De invloed van het internationale Nieuwe Bouwen is duidelijk merkbaar, maar niet zo sterk dat de bouwmeesters helemaal van sierelementen durfden afzien. Het mooist is het grote appartementenblok aan het Szent István park (1937).
Appartementengebouwen in deze stijl staan ook veel in Buda, bijvoorbeeld aan de Attila út en de Szilágyi Erzsébet fasor. Eén van de belangrijkste architecten van deze richting is Gábor Preisich. Zijn eerste zelfstandige ontwerp staat ook in Buda (Káplár utca 7).
Uit deze periode dateren ook mooie appartementenflats die wat verder van de idealen van het internationale modernisme afstaan (het grote appartementenblok tussen het Széchenyi rakpart en de Balassi Bálint utca, 1940).
Uit de tweede helft van de jaren ’30 dateren kantoorgebouwen die voor het eerst uitdrukkelijk het Nieuwe Bouwen in Boedapest vertegenwoordigen. Ze hebben een skelet van gewapend beton en de buitengevel is afgewerkt met een witte natuurstenen tegel (Pénzintézeti Központ, Szabadság tér, 1942; postkantoor Dob utca, 1939-1940). In de jaren ’30 ontstonden ook enkele kerken in moderne stijl (kerk van Városmajor aan de Csaba utca, 1932).
In 1941, Hongarije ging in dat jaar als bondgenoot van Hitler-Duitsland de oorlog in, kwam de bouwactiviteit tot staan, maar direct na de bevrijding kreeg het vooroorlogse Nieuwe Bouwen een fraai vervolg met openbare gebouwen en woningbouw. Hoogtepunten uit deze eerste naoorlogse jaren zijn het busstation aan het Deák tér (1949) het het postkantoor van Csepel (1951), beide van István Nyiri, het gebouw van de bouwvakkersbond (1947-50) aan de Dózsa György út van een architectencollectief met o.a. Lajos Gádoros, György Szrögh en Gábor Preisich en de flats aan het Lehel tér. Een andere parel uit deze korte, maar heftige bloeiperiode is de school (1949) van Kamill Kismarty-Lechner aan de Sodronyos utca in Soroksár (XX).
Klassiek intermezzo
Het begin van de koude oorlog in 1948 valt aan beide zijden van het ijzeren gordijn samen met een conservatieve wending in de architectuur. Classicistische zuilen en tympanen komen weer in de mode. In Oost-Europa en ook in Boedapest wordt dit nieuwe classicisme zelfs van bovenaf gedecreteerd. Als de beste voorbeelden van deze stijl gelden drie gebouwen op het complex van de technische universiteit (Müegyetem rakpart, arch. Gyula Rimanóczy) en het gebouw van de Hogeschool voor Industrieel Ontwerp (Iparművészeti Főiskola, Zugligeti út, arch. Zoltán Farkasdy. Een fraai voorbeeld van woningbouw is het blok aan het Honvéd tér.
Maar doordat het in de architectuur vaak wat jaren duurt, eer een ontwerp gerealiseerd is, kreeg Csepel midden in de Stalin-tijd, in 1951, nog een schitterend modern postkantoor (architect was István Nyiri, die ook het busstation op het Deák tér bouwde). In Boedapest bleeft de klassieke stijl voorschrift tot de opstand van 1956.
Modernisme II
Daarna konden de architecten weer bij het internationale modernisme aansluiten (József Attila telep, 1956-1963). Een belangrijke rol in de modernisering van de Hongaarse architectuur speelde de Iparterv-groep (flat hoek Ferenc körút/Üllői út, 1969; flat József Nádor tér, 1966). Ook het huis met het stalen skelet op de hoek van de Szentháromság utca en de Úri utca in het burchtkwartier is van een architect van deze groep (1968).
Een uniek gebouw uit deze tijd is het Nemzeti Szinház aan het Hevesi tér. Het kreeg een voorgevel met keramische decoraties.
De jaren ’70 vormen het tijdvak van de prefab-architectuur. In Boedapest ging de bebouwing van hele stadsdelen (Újpest, Óbuda) tegen de vlakte om plaats te maken voor flats.
Pomo
Na deze bouwgolf raakt de bouwnijverheid in de jaren ’80 in een diepe crisis. Op het gebied van de woningbouw slaagde de bedrijfstak er tot dusver niet in om een nieuwe stijl te ontwikkelen. Sindsdien gebouwde wijken bestaan nog altijd uit prefab-flats. Wel zijn de flats meestal lager en de gevels van wat extra sier en kleur voorzien.
In de sfeer van de hotels en zakenpanden ontstonden wel spannende postmoderne gebouwen (hotel Deák tér, Frans instituut Fő utca).
Een aparte figuur in de Hongaarse bouwkunst is Imre Makovecz. Hij verbindt het streven naar een eigen Hongaarse architectuur met de ideeën van het ‘organische’, antroposofische bouwen. Makovecz ontwierp vooral veel voor het provinciestadje Sárospatak. In Boedapest was hij niet erg gewild. Tot dusver bleef het bij wat villa’s in de heuvels van Buda en een merkwaardig kantoorgebouw aan de Szentkirályi utca.