Kees Bakker, Nee zeggen kan niet als je vast zit. Bron: www.keesbakker.com
Nee zeggen kan niet als je vast zit
Door Kees Bakker
Wie vanuit Boedapest route nummer drie in noordelijke richting volgt en er genoegen mee neemt, dat de royale tolweg halverwege in een rommelig en jakkerig tweebaansspoor verandert, ziet na een uur of wat de torenflats van Miskolc opdoemen.
De woontorens, in Hongarije ‘panel’ geheten, bewaren de herinnering aan het socialistische Hongarije en zullen dat nog geruime tijd doen, want ze zitten zo goed in elkaar, dat, zoals deskundigen het zeggen, hun technische levensduur hun sociale levensduur naar alle waarschijnlijkheid verre gaat overtreffen.
Het procedee, elementenbouw, werd in de jaren ’60 in Denemarken gekocht en paste precies in de opvattingen van toen. Het bood de mogelijkheid de bouw te industrialiseren en ter oplossing van de woningnood een geweldige operatie op te zetten, die het stedelijk landschap in Hongarije dramatisch veranderde.
Wie verstandig is en niet al te veel bagage bij zich heeft, neemt vanuit Boedapest trouwens liever de trein. Sinds er een comfortabele en frequente Intercity op dit traject rijdt, is de verbinding uitstekend.
Zestig kilometer voor een snaar
Miskolc is het knooppunt in het verkeersnet en het openbaar-vervoernet in het noordoosten van Hongarije en op Boedapest na de enige stad met een tram. Je stapt bij het station in en komt zo bij een in de ‘panel’-tijd gesloopt stuk stad, waar nu het busstation is.
Voor de bewoners van dit deel van Hongarije is Miskolc het onvermijdelijke centrum. Naast het busstation ligt de grootste markt van de streek. Aan de overkant bevindt zich het enige warenhuis. Woon je bijvoorbeeld zestig kilometer verderop in Hidasnémeti en heb je snaren nodig voor je gitaar, een zaagje voor je decoupeerzaag of heb je zin om een boek te kopen, dan stap je ’s morgens vroeg op de bus naar Miskolc.
Voor wie zo’n gezellige, met bepakte en bezakte marktgangers volgeladen bus naar het noorden neemt, opent zich een andere wereld. De weg neemt een heuvelrand, met daarop een indrukwekkend monument voor de gevallen helden van een infanterieregiment uit de goede oude tijd, en glijdt dan de weidse vallei van de Hernád in. Akkers, weiden en boomgaarden strekken zich uit zover het oog reikt. De weg, nog steeds nummer drie, is een smalle tweebaans asfaltplak, die zich dwars door karakteristieke dorpjes worstelt, over de spoorweg slingert en uiteindelijk uitloopt op de slagboom voor de grens met Slowakije.
Rechts, in de verte, sluit het heuvellandschap van de Zemplén de vallei af. Het is een karig bewoonde streek, vanouds de wereld van de houthakkers. De resten van de Boldogkővár, de Burcht van de Blijde Steen, herinneren ook al aan vroeger tijden.
Een snelweg voor karavanen
Links ligt het heuvellandschap van de Cserehát, met daarin, in de dalen die afwateren op de Hernád, lange slingers van duizendjarige dorpjes. Want daar werden, al ver voordat de Magyaren hun mythische oversteek over de Karpaten maakten, de bossen gekapt om plaats te maken voor cultuurlandschap. Tientallen generaties drukten er sindsdien hun kommer en kwel, hun levenswil, hun zorg en hun fantasie in uit. Eeuw in eeuw uit beploegd en begraasd, met wegen, weggetjes en paden dooraderd geraakt, voorzien van waterputten en begraafplaatsen, voetbalveldjes en picknick-plekken werd het in zijn eenvoud en onopvallendheid een indrukwekkend monument van menselijke beschaving.
Als het gebied tussen Miskolc en de grens met Slowakije ergens rijk aan is, dan is het wel aan verleden. Natuurlijk was de gemakkelijk toegankelijke vallei ooit een ideale verbindingsweg, een
handige snelweg voor handelskaravanen, voor op drift geraakte volksstammen misschien, maar in elk geval ook voor legers en gewapende benden die voor eigen rekening en risoco kwamen rondneuzen.
Dat het er niet altijd pluis was, bewijzen de dorpskerken die vaak op strategische hoogtes liggen, de plek waar ooit ook het dorp zelf zich bevond. Rond zo’n kerkje stond een houten palissade en later soms een stenen muur, waarachter de dorpelingen zich terugtrokken als het weer eens zo laat was en hun graanakkers en hutjes voor hun ogen afbrandden en hun vee richting horizon werd afgevoerd. In de 13de eeuw kwamen de Mongolen langs de vallei naar beneden om de stijf in het harnas op hun paarden gehesen ridders van koning Béla IV bij Muhi een vernietigende slag toe te brengen. In 1919 was de vallei de heirbaan van een rommelig vrijwilligerslegertje uit Boedapest, dat net Miskolc bevrijd had en in hoerastemming onderweg was om het huidige Slowakije onder het regiem van de nieuwe socialistische Radenrepubliek te brengen. Ook in 1944 nog beten er heel wat jongens ver van huis en haard in het zand.
Het gebied werd in de middeleeuwen min of meer geregeerd en beschermd vanaf modderburchten, verhogingen in het landschap voorzien van een aarden wal tussen palissaden. Stadjes op zakformaat waren het, zoals bij opgravingen in Edelény bleek, die al in de 9de eeuw bestonden en pas na de smadelijke ervaringen met de Mongolen hier en daar vervangen werden door stenen burchten.
De vallei was ook cultuurweg. Zo was het een van de routes waarlangs de reformatie Hongarije bereikte. De eerste Hongaarse priesters die dominee werden, woonden hier. En hier, in Vizsoly om precies te zijn, werden ook de eerste Hongaarstalige bijbels gedrukt.
Opeens het eind van de wereld
De Hongaarse Radenrepubliek bleek een kortstondig avontuur. In augustus 1919 was het alweer voorbij. Misschien dateert de neergang van deze regio wel vanaf dat moment. Boven Hidasnémeti ligt immers sindsdien een grens. Tot 1919 lag de streek tussen twee steden, Miskolc en Kosice. Vanaf dat jaar was het hier opeens het eind van de wereld, een streek ‘voorbij’ Miskolc, waar alle wegen naar het noorden doodliepen. Na 1945 erfde het opnieuw socialistische Hongarije dit rijke gebied van weleer als een van de armste en achterlijkste landsdelen.
Streken met een vergelijkbare problematiek zijn er in Europa veel.
Ergens in de bijna voorbije eeuw raakten ze op de tweede rang en wat verderop in de eeuw raakten ze het contact met de vooruitgang al helemaal kwijt. De economische groei concentreerde zich elders en maakte groei daar, aan wat opeens de periferie was, min of meer onmogelijk. Migratie was de volgende stap. Jongeren waagden de sprong naar de stad. Op de jongeren volgde de overheid, die de deur dan wel niet helemaal dichttrok, maar voorzieningen beperkte, niet liet delen in de landelijke groei. In zekere zin is zo’n proces, hoe treurig ook vanuit het perspectief van wie met hart en ziel aan zo’n streek gebakken zit, normaal. Het kreeg trouwens ook een keerzijde. Met de groei van het autobezit verschenen er in deze landstreken nieuwe bewoners, die liever dan naast hun werk in de hoogbouw te wonen dagelijks honderd autokilometers maken om ’s avonds de oude vertrouwde bloesem- en mestgeuren op te snuiven en ’s morgens door de haan gewekt te worden.
Alle wegen leiden naar Miskolc
De geschiedenis van Noordoost-Hongarije wijkt op twee punten van dit patroon af.
In de jaren ’60 was de collectivisatie van de landbouw, na de weinig succesvolle probeersels uit de Stalin-tijd, eindelijk van de grond gekomen. Dit bood de mogelijkheid om in de jaren ’70 de schaal van de landbouw enorm te vergroten en de hele regio te moderniseren en zelfs opnieuw in te richten. Coöperaties van verschillende dorpen werden samengevoegd, de akkers werden op het formaat van de moderne landbouwmachines hersneden, dorpen werden samengevoegd, verbindingswegen werden gemoderniseerd en binnen de regio werden dorpen tot miniregionale centra uitgeroepen en van een flinke grijpstuiver voorzien om culturele centra, bioscopen, scholen en natuurlijk riante huizen voor partijsecretarissen, burgemeesters en coöperatieleiders te bouwen.
Uiteraard leidden alle nieuwe wegen naar Miskolc. In die richting werden behalve landbouwprodukten ook mensen afgevoerd, die tengevolge van de schaalvergroting in hun eigen gebied geen zinnig emplooi meer vonden en te werken kwamen in de staalindustrie in Miskolc of nog verder weg aan een baan raakten. De regio kreeg een openbaar-vervoernet dat deze mensenstroom opving en voorzover dat niet voldoende was, lieten bedrijven zelf bussen rijden.
Aan verbindingen binnen de regio was in deze optiek minder behoefte. Wegen en paden tussen dorpen raakten in onbruik en op heel wat plekken ging er uiteindelijk de ploeg overheen. Weg is weg! In plaats van geleidelijk in de versukkeling te raken, beleefde Noordoost-Hongarije zo dus een krachtdadige poging om het bij de wereld te houden.
Een tweede verschil met de situatie elders in Europa is, dat een deel van de dorpsbevolking van het migratieproces uitgesloten bleef: de 13.000-koppige zigeunergemeenschap. Geen wonder dan ook, dat het in toenemende mate zigeuners waren die de bussen bevolkten. Ze konden dan wel niet verhuizen, maar werken moesten ze wel in de stad. Pendelarbeid werd voor de zigeuners vanaf de jaren ’70 algemeen, al kwam er in de jaren ’80 ook werk voor hen in de landbouw. De migratie van de boerenbevolking leidde er in die tijd toe dat de landbouwbedrijven met een tekort aan arbeidskrachten kwamen te zitten. Zigeuners waren van oudsher een handige arbeidsreserve op het platteland. Ze werden als seizoenarbeiders ingeschakeld, met name in de zo arbeidsintensieve fruit- en vollegrondsgroenteteelt, maar nu kwamen ze ook in de stallen te werken en werden ze bestuurders van vrachtwagens en van de imposante Raba-traktoren.
Als ratten in de val
De modernisering van Noordoost-Hongarije liep uiteindelijk vast op de chronische crisis die het land in het begin van de jaren ’80 in zijn greep kreeg. Als eerste viel de bouwindustrie om: aan ‘panel’-torens was van de ene dag op de andere geen behoefte meer. Andere bedrijfstakken bleven ondanks de stagnerende handel met de Sowjet-Unie met kunst- en vliegwerk overeind tot 1989, toen alles wat grootschalige industrie was, als een kaartenhuis instortte. Vervolgens raakte ook de landbouw, nu de uitvoer naar de Sowjet-Unie helemaal wegviel, in grote moeilijkheden. De eerste slachtoffers waren natuurlijk de coöperaties in de meer perifere gebieden, die hoe modern intussen ook, vergeleken met de bedrijven op de Grote Laagvlakte, veel te hoge prijzen moesten vragen. En zo sloot het ene landbouwbedrijf na het andere zijn poorten en verkwanselde het zijn machinepark en nam het areaal braakliggend land sprongsgewijs in omvang toe.
De zigeunerbevolking zat vanaf dat moment als een rat in de val. Werk in de regio was er niet meer en ook de wegen die naar Miskolc leidden, boden geen uitzicht meer op een baan. En natuurlijk nam het aantal bussen dat over die wegen reed, in de jaren ’90 gestaag af en steeg de prijs voor een busrit snel en fors.
De zigeuners waren gedwongen om hun survival op een nieuwe leest te schoeien. De reorganisatie van de regio, twintig jaar tevoren als het ei van Columbus begroet, bleek daarbij nu een ernstige hindernis. Uitgedund en wel bleven de bussen hun oude routes rijden, maar wie heeft er wat aan een bus naar Miskolc, als er opeens voor een paar dagen werk is in een buurdorp? Hoe komt iemand uit de Cserehát in de bossen van de Zemplén om er een paar weken zwart te werken? Hoe krijgt iemand de rozebottels, de slakken of de paddestoelen die hij verzameld heeft, naar een opkoper?
Naarmate er meer busdiensten kwamen te vervallen, werden ook contacten die vroeger vanzelfsprekend waren, een probleem. Een voorbeeld. In Hernádvécse wordt een kind ziek. Moeder wil er niet mee naar de alcoholische dorpsdokter. Daarom staat ze voor dag en dauw op. Ze neemt de bus naar Novajidrány. Daar wacht ze twee uur. Dan stapt ze op de trein naar Encs. Bij de dokter is het druk, bij de apotheek jammer genoeg ook. Dus mist ze de middagtrein. Pas aan het eind van de middag kan ze terug. Vanuit Novajidrány rijdt er dan geen bus meer. Dus loopt ze een royaal uur voor ze thuis is. Ze heeft die hele dag nog geen hap gegeten. Haar thuisgebleven kinderen ook niet. Als alles meezit, staat om zeven uur het eerste eten van die dag op tafel.
Net zo moeilijk bereikbaar als de dokter is de voordelige supermarkt, het arbeidsbureau, de winkel waar je heen moet als er thuis een ruit gesneuveld is en de middelbare school.
Een dagloon van een tientje? Oké!
De zigeuners van Noordoost-Hongarije zijn sinds 1989 de gevangenen van een regio, die hun de minimale bestaansvoorwaarden niet bieden kan. In het decennium dat sindsdien verstreken is, heeft dat geleid tot een situatie die het best te karakteriseren is als een van extreme afhankelijkheid.
De zigeunerbevolking is gedwongen de strijd om het bestaan aan te gaan in een situatie waarin ze geen nee kan zeggen. Betaalt een boer een dagloon van een tientje voor het rooien van zijn aardappels? Oké! Betaalt hij acht gulden? Ook oké! Wie geen eten in huis heeft, pakt werk aan tegen elke prijs. Wie niets in huis heeft, poft tegen elke prijs. Oom János, mijn kind is ziek. Heb je
niet een paar eitjes, ik betaal als de kinderbijslag komt. Wat gaat oom János voor die eitjes vragen aan het eind van de maand? Tweemaal de winkelprijs, driemaal de winkelprijs? Wat hij ook vraagt, het is altijd goed.
De afhankelijkheid van de zigeunerbevolking wordt sterk in de hand gewerkt door het gebrekkige openbaar vervoer. Zo is de kruidenier in Encs een kwart goedkoper dan de dorpswinkel. Fantastisch, maar hoe kom je in Encs?
Sommige dorpen zijn zo geďsoleerd geraakt, dat plaatselijk geboefte de dorpsbevolking genadeloos en straffeloos kan uitbuiten. Woon niet in Csenyéte bijvoorbeeld. Een winkel heeft het dorp niet meer. Je koopt er alles van plaatselijke types en alles voor minstens het dubbele van de winkelprijs. Wil je zelf naar de winkel? Dan kun je met een van diezelfde plaatselijke types meerijden. Een ritje naar de dichtstbijzijnde dorpswinkel op dertien kilometer afstand kost je dan zo’n 30 gulden, twee keer de prijs van de boodschappen die je er gaat halen.
Auto’s zijn zeldzaam in de dorpen in de heuvels. Wie er een heeft, kan er een aardig centje mee bijverdienen. Het systeem van de betaalde ritjes breidde zich in het afgelopen decennium zo sterk uit, dat het haast een vorm van openbaar vervoer is geworden. Dit ondanks het feit dat veel dorpen in de loop van de jaren ’90 een eigen dorpsbus kregen. Het busje brengt kinderen van en naar school, doet boodschappen voor de burgemeester en nog veel meer, maar in de praktijk is het meestal net niet beschikbaar, als jij als zigeunerdorpeling om wat kilometers vervoer verlegen zit. En zo kunnen zigeuners opnieuw geen nee zeggen, als autobezitters voor een ritje hemeltergende bedragen vragen. Je moet maar weg moeten! Onder de zigeunerbevolking komen astmatische en
hartklachten vrij veel voor. In gezinnen met zo’n chronische patiënt is het vaak paniek. De ambulance bellen heeft geen enkele zin. Het openbaar vervoer duurt te lang. Dan maar een auto!
Met drie of vier kinderen in de stal
Heel ernstige consequenties heeft de immobiliteit van de zigeunerbevolking op het gebied van de sociale woningbouw. In Hongarije werd in 1994 een regeling van kracht, in het kader waarvan mensen die zelf hun huis bouwen, naar gelang het aantal kinderen een subsidie krijgen die groot genoeg is om de bouwkosten te bestrijden. Maar voordat je het eerste deel van dat bedrag kunt gaan halen, moet je op eigen kracht de fundering storten en er een muur op zetten. Kosten Fl 6.000. Geen zigeuner die dat bijelkaar geleend kan krijgen. En zo ontwikkelde zich in Hongarije een ondernemerdom, dat huizen voor deze gezinnen bouwt op voorwaarde dat zij over het gehele subsidiebedrag kunnen beschikken. Onder die nieuwbakken ondernemers zijn knoeiers en vaklui, bonafide mensen en gemene dieven. Wil je door zo’n ondernemer een huis laten bouwen, dan zou het handig zijn eerst eens een paar van deze heren op te zoeken en met een advocaat te praten over de mogelijkheid om een en ander solide te regelen. Maar hoe krijg je dat voor elkaar, als twee autoritjes en een juridisch advies je al vijftien procent van je maandinkomen kosten? De algemene praktijk is dan ook dat het omgekeerde gebeurt. Ondernemers stropen de regio af op zoek naar gezinnen, voor wie het ‘loont’ om te bouwen. Hoe meer kinderen er zijn, hoe assertiever ze zich opdringen. Wie met drie of vier kinderen in de stal bij pa achter woont, zegt ja voor hij er erg in heeft en dan verrijst er weer zo’n nieuwbouwruďne, waarvan de sociale levensduur de technische levensduur in een paar jaar inhaalt. Heb je als aspirant-bewoner commentaar, dan trekt de ondernemer zich halverwege terug en zit je helemaal met de gebakken peren.
Woon je eenmaal in zo’n huis, dan blijkt dat het er ’s winters kouder is dan in de stal van vroeger en ’s zomers warmer en dat je kinderen er aanhoudend verkouden zijn. Nog vervelender is, dat het huis geen waarde heeft. Je raakt het nooit meer kwijt. Verhuizen kan niet. Je bent er tot je laatste snik de gevangene van. En zo versterkt ook deze regeling de immobiliteit en het isolement van de zigeunerbevolking.
Wel discussie maar geen visie
Hoe het verder moet met Noordoost-Hongarije? Eerlijk gezegd weet niemand dat. Op de hogere niveaus in Hongarije is er wel ‘discussie’, maar een visie heeft dat nog niet opgeleverd. De praktijk is dat de landsoverheid de verantwoordelijkheid afschuift: wie een goed idee heeft, kan subsidie vragen. Maar wat moet je met een goed idee en een paar duizend gulden in een omgeving, die op geen enkele manier steunpunten biedt? Meer dan een paar duizend gulden subsidie wist een stel burgemeesters in de wacht te slepen, die samen een vereniging van kleine dorpen begonnen. Van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken kregen ze een prachtig gerenoveerd paleisje als hoofdkantoor toe. De Nederlandse ambassadeur kwam het deftig openen. Het gebouw staat intussen leeg. Het laatste project van de vereniging, de introductie van de teelt van pompoenpitten, liep vast omdat de marktprijs voor dit produkt opeens instortte. Zigeunergezinnen deden voor duur geld mee en hebben de pitten nu onverkocht in het halletje staan.
Hoe moet het verder? De vraag is extra actueel, omdat Hongarije vandaag of morgen tot de Europese Unie toetreedt en dan aanspraak kan maken op ondersteuning uit het regionaal fonds. Ik denk dat de ‘discussie’ daarover pas zinvol wordt, als duidelijk is dat grootschalige oplossingen, zoals in de jaren ’70, algauw meer schade brengen dan gewin en gemakkelijk tot eenzijdige afhankelijkheid leiden met alle narigheid van dien. De pompoenpitten zijn daar trouwens het laatste voorbeeld van.
Duizend dingen tegelijk
Zigeuners ontwikkelden in het afgelopen decennium een overlevingsstrategie, waarvoor kenmerkend is dat die tegelijkertijd in veel richtingen kijkt. Zigeuners zijn altijd met duizend dingen tegelijk bezig. Ze hebben een paar rijen aardappels en bonen op het land buiten het dorp, ze hebben wat groente in de tuin. Ze zijn een paar weken in het bos in de weer om brandhout te regelen. Ze zijn dagen weg om produkten in het wild te verzamelen als daar opeens een markt voor is, ze pakken een klusje aan bij een boer, of bij een aannemer, als het meezit hebben ze een paar kippen of een varken. En als het allemaal een beetje klopt en er in het gezin geen rampen gebeuren, komen ze zo net rond.
Ik denk dat regionale ontwikkeling bij deze strategie zou moeten aansluiten en om te beginnen maar eens de mogelijkheden van mensen zou moeten vergroten om zo, scharrelenderwijs, te overleven. Sinds 1993 is onze stichting in Noordoost-Hongarije actief. De programma’s van onze stichting zijn op deze leest geschoeid. De ervaringen zijn positief, maar een doorbraak is pas te verwachten als er in de Hongaarse samenleving en met name op beleidsniveau belangstelling voor deze aanpak ontstaat.
Op een pleintje met een prachtig uitzicht in de Pyreneeën ontmoette ik eens een oude man. Samen keken we naar de helling aan de overkant, waar een mild voorjaarszonnetje de bloeiende brem omtoverde tot een gouden sprookjesbos. Vroeger lagen daar weiden, vertelde de man. Elk seizoen zag hij de brem een stukje lager komen. Het zou niet lang duren eer ook de oude akkers onder de weiden door de brem overwoekerd zouden zijn. Moe van al het zweet dat hij daar zelf nog vergoten had, kon de man er vrede mee hebben dat zijn wereld langzaam verwilderde. Voor het licht der beschaving er helemaal zou doven, zou hij naar zijn schatting het tijdelijke ook wel met het eeuwige verwisseld hebben.
Aan de zigeuners van Noordoost-Hongarije is dit soort melancholie niet besteed. Zij zijn niet oud, maar jong, ze hebben kinderen en zuigelingen. Ze willen het tijdelijke niet met het eeuwige verwisselen. Ze willen leven.
Noordoost-Hongarije is rijk aan verleden, maar ook rijk aan vitaliteit, aan levenswil, aan vindingrijkheid. Als het je maar niet telkens weer bij je handen afbrak!