In het tuintje naast de kerk haalt de dominee net een laatste doek over zijn Trabant. Partijsecretaris Ilona Maár geeft hem een hand. “We komen naar uw kerk kijken.”
“Een historische gebeurtenis”, zegt op vijf pas afstand László Nagy tegen me. “Twee jaar geleden zou dit nog een heel schandaal veroorzaakt hebben.”
László Nagy is journalist bij de lokale omroep en Ilona Maár is de hoogste politieke functionaris van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij van Dunaújváros, de stad die zijn ontstaan aan het socialisme te danken heeft. “Alles in dit land was hier het eerst.” Totdat na vijfenveertig jaar socialisme de wet van de remmende voorsprong toesloeg...
In het begin van de jaren vijftig werd hier, op een plateau hoog boven de Donau, in sneltreinvaart een staalcomplex en een stad uit de grond gestampt, Stalinstad, symbool van het nieuwe Hongarije.
Symbolisch voor het nieuwe Hongarije: in de stad ontbrak een kerk. “Tijdens de opstand in 1956 heeft er op het Béke tér, het Vredesplein, een tijdje een houten kerk gestaan, maar die is weer verdwenen.”
Ruim dertig jaar later pas zou die schade worden ingehaald. Maar ook toen lag het nog zo gevoelig dat de nieuwe kerk, een hervormde, niet in de stad zelf maar beneden, in het oude Dunapentele een plek kreeg.
“Natuurlijk,” vertelt László, “liet iedereen zijn kinderen in die tijd toch dopen. De mensen liepen er drie dorpen verder voor en klopten ’s avonds bij de pastorie aan.” De dominee knikt. Zo was het, maar die tijd is voorbij. Alsof ze een collega was, neemt hij Ilona Maár even apart. “De jeugd, vindt u niet, de jongelui, het is een probleem. We zouden iets moeten doen...”
De kerk werd met Nederlandse en Zwitserse hulp gebouwd. Het is een gekantelde kubus op een metalen frame, helemaal van deze tijd zogezegd. Ilona Maár wijst op het ornament in de nok: “Een geschenk van de staalarbeiders.”
Tegen de helling, een honderd meter verderop, staat het bescheiden Servisch-orthodoxe heiligdommetje van de oorspronkelijke bewoners, uit Joegoslavië afkomstige vissers, die, voor de Turken uit vluchtend hier in de middeleeuwen neerstreken om er alsnog de Turken over zich heen te krijgen. Het is geheel in verval, een verdrietig overblijfsel van een geloof waarvoor de nieuwe vrijheid te laat kwam.
Het plan voor de bouw van een staalcomplex dateert eigenlijk al van voor de tweede wereldoorlog, vertelt Ilona Maár, die behalve partijsecretaris ook geschiedenislerares is. Na de oorlog werd het plan weer opgegraven. Aanvankelijk maakte het dicht bij de steenkolenmijnen van Pécs gelegen Mohács de meeste kans om de nieuwe industrie te krijgen. Het conflict tussen Stalin en Tito en de uitsluiting van Joegoslavië uit het socialistische kamp in 1948 bracht echter verandering in deze plannen. Het aan Joegoslavië grenzende gebied rond Mohács, waar de Hongaren in een ver verleden door de Turken vernietigend verslagen waren, kreeg de rol van mogelijk slagveld in de dreigende derde wereldoorlog en de beleidsmakers kozen op het laatste nippertje voor het aanzienlijk hoger gelegen Dunapentele.
De bouw van de stad was een werkelijk nationale krachtsinspanning. Uit alle hoeken en gaten van het land werden mensen opgetrommeld voor het terreinwerk en de bouw. Metaalbedrijven elders in het land moesten ingenieurs en kaders afstaan en de communistische jeugdbeweging organiseerde jaar op jaar zomerkampen voor scholieren en studenten die hier onbetaald aan de slag gingen. “Overal in Hongarije kom je mensen tegen die hier hebben gewerkt,” zegt Ilona Maár, die hier zelf in haar schooltijd ook op de steiger heeft gestaan. Zeker in het begin waren de omstandigheden heel zwaar, om niet te zeggen barbaars: “Er had alleen maar een hek om gehoeven om er een dwangarbeiderskamp van te maken.”
In 1951 kwam uit het uit Krivoj Rog aangevoerde erts het eerste stroompje ijzer vrij. “Op 7 november, de herdenking van de oktoberrevolutie. Want hier is alles aan zo’n feest gekoppeld.”
Twee jaar later was Stalin dood, begon de Sovjetunie aan een voorzichtige afbouw van de koude-oorlogsspanning en moest in Hongarije partijleider Rákosi een stapje terug doen. De nieuwe regeringsleider Imre Nagy zette de bouw van het staalcomplex stop. In 1955, toen Rákosi op de golven van de partijstrijd in het Kremlin weer boven was komen drijven, werden de intussen verregaand verroeste onderdelen alsnog gemonteerd en zo goed en zo kwaad als het ging in bedrijf gesteld.
In het begin van de jaren zeventig kwam Hongarije met de sovjetpartners nogeens een belangrijke uitbreiding van de capaciteit overeen. Jammer genoeg gebeurde datzelfde in die tijd in vrijwel alle staalproducerende landen. Samen legden zij zodoende de basis voor de crisis in deze bedrijfstak. Lange jaren draaide ook Dunaújváros met verlies. Volgens Ilona Maár is dat leed intussen geleden. Maar László Nagy is sceptischer. Dat de cijfers weer zwart zijn, komt volgens hem vooral omdat er in de fiscale sfeer iets geregeld is.
De bouw van de enorme staalindustrie was in Hongarije van meet af aan omstreden. Er moest steeds maar weer bewezen worden dat het nodig was. Ilona Maár voelt er niet voor om voor de zoveelste keer het een of het ander te bewijzen. De tijd dat de eer van Stalinstad als socialistisch wereldwonder boven alles hooggehouden moest worden, is wat haar betreft voorbij.
De stad heeft ongetwijfeld van haar voorbeeldfunctie geprofiteerd. Een zwembad, dat aan de internationale normen voldoet, een theater, parken. Er kon hier altijd meer dan elders en als het eigenlijk niet kon, dan rekte het staalbedrijf zijn financiële claim bij de landsoverheid wat op en kon het toch.
Maar geleidelijk is het socialistische image zich tegen de stad gaan keren. Een merkwaardig voorbeeld: een socialistische stad moest een stad zonder auto’s zijn. Een gevolg hiervan is dat je je auto niet voor de deur kwijt kan. Je moet ermee naar een van de “garagesteden”: doodse opeenhopingen van parkeergarages ver van de plek waar de chauffeurs in kwestie wonen.
Ander voorbeeld. Kleine, voor eigen rekening en risico opererende zelfstandigen konden hier nog geen genade vinden in de ogen van de autoriteiten, toen het elders in het land al de gewoonste zaak van de wereld was. Gelukkig is die schade intussen ingehaald. “Er is geen trappenhuis of er zit wel een kleine zelfstandige.”
De Volga van de lokale televisie, een op Amerikaanse leest geschoeide nostalgische slee, zoeft langs het hoofdgebouw van het staalbedrijf en de grote triomfboog die de toegang vormt tot het complex. Tussen het bedrijf en de stad is een bos. “Maar het helpt niet veel,” verzucht Ilona Maár. Omdat de stad van het staalbedrijf leeft, mag het staalbedrijf het leven in de stad vergallen.
Het eerste woonblok dat hier gebouwd werd, staande en gelegen aan de Május 1. utca, de 1 Mei straat, is onlangs, compleet met de herinneringsplaquette aan de bewoners verkocht. De pronkstukken van de wederopbouw van weleer verkeren in slechte staat en het woningbedrijf heeft geen geld voor renovatie. “Deze hier heette de Dobbelsteen,” wijst László Nagy, “en deze het Bot.” De achteraf zo karakteristieke blokken kregen in hun goede tijd bijnamen omdat ze anders niet van elkaar te onderscheiden waren. De flats, ontworpen door Tibor Weiner hebben een prachtige strakke vorm en een dak, dat er als een sierlijke doek overheen ligt. Ilona Maár wijst op de invloed van het Bauhaus. “Weiner had de tekeningen ervoor vast al sinds de jaren dertig klaarliggen.” Maar het Bauhaus raakte in het socialistische Hongarije al gauw taboe en zo was Weiner zo goed niet of hij voorzag de rest van Stalinstad overvloedig van dik opgelegde classicistische versierselen. Zo kreeg de nieuwbouw hier van hogerhand dezelfde stijl die niet alleen in Oost-Europa, maar merkwaardigerwijs ook in ons land zo kenmerkend werd voor de jaren vijftig.
We lopen langs de blokken naar het November 7. tér. De winkel, het gemeenschapshuis, een mozaďekwand met daarop in vrolijke beelden het socialisme voor kinderen verklaard... Het lijkt van suiker, van speelgoed. Rechts in de Beloiannisz utca hebben de flats elk een mozaďek met een gestileerde folkloristische figuur boven de voordeur. Een grappige aanwijzing voor de manier waarop het toenmalige socialisme nationaal probeerde te zijn. Links een poortje door en daar in een park de eerste school. Beelden van Kodály en Bartók, alsof ze tussen het componeren door even een wandelingetje maken.
Met de groei van de stad in de jaren zestig en zeventig werd dit jaren-vijftighart snel te klein. Het stadhuis staat nu een eind verderop, een gebouw in twee vleugels met een standbeeld van Lenin in een lange winterjas voor de deur. In de ene vleugel resideert het gemeentebestuur, de andere was van de partij. Ilona Maár is, vertelt ze, bezig te verhuizen. Want na de kerk, de auto’s en de kleine zelfstandigen hebben zich in de voormalige Stalinstad ook nieuwe partijen gepresenteerd. Met het land is ook de stad een meerpartijendemocratie geworden. En in zo’n democratie is een hele stadhuisvleugel voor één partij veel te groot en bovendien is het niet netjes als één partij zo dicht tegen het gemeentebestuur aan zit.
De Volga zoeft naar de rand van de stad voor een laatste bezienswaardigheid. Tijdens de bouwwerkzaamheden bleek dat de plannenmakers gekozen hadden voor een van de oudst bewoonde plekken van het land. De dame die de kleine openlucht tentoonstelling beheert, klopt op een grote stenen kist: “Daar zit er nog eentje in.”” Achttienhonderd jaar geleden de trotse vertegenwoordiger van het Romeinse rijk. Nu zonder het te weten in weer en wind en hoe goed ook geconserveerd een toonbeeld van vergankelijkheid. Maar de geschiedenis van deze plek is nog veel ouder. “Als je hier gaat graven, kom je ook voorwerpen uit de bronstijd tegen.”
De hooggelegen tuin biedt een prachtig uitzicht over de Donau. We staan op een löss-plateau. Het bijzondere ervan is, dat het niet stilligt, maar beweegt. Hier en daar hebben onderzoekers een paal geslagen om te zien hoe snel het gaat.
Het gaat, zo is gebleken, langzaam. Millimeter voor millimeter schuift het plateau met de overblijfselen uit de bronstijd, met de overblijfselen van de Romeinse tijd, met de stad, met de fabrieken de Donau in. “Van sommige woningen moest de fundering vernieuwd worden,” weet László Nagy, “maar deskundigen zeggen dat het niets is om je zorgen over te maken.” |