Kees Bakker, “Verwacht niet dat hier nu de hekken van het concentratiekamp opengaan”. Interview met Katalin Néray. Bron: www.keesbakker.com

“Verwacht niet dat hier nu de hekken van het concentratiekamp opengaan”. Interview met Katalin Néray

door Kees Bakker

Het gesprek met Katalin Néray vond plaats in 1990

“Het gevoel voor het groteske, de ironie, de kunst van het overleven...” Midden-Europa is, zegt museumdirectrice Katalin Néray, wel degelijk iets aparts. “Het heeft een eigen verhaal te vertellen.” De stormachtige politieke ontwikkelingen in Oost-Europa bieden, meent ze, meer ruimte voor het regionaal eigene dan lang het geval is geweest. Ook op het gebied van de kunst is dat duidelijk te merken.
In het midden van Europa lag vroeger het Habsburgse rijk. Het had Wenen als hoofdstad en het strekte zich uit tot de Adriatische en de Zwarte Zee. Na de eerste wereldoorlog viel het uiteen en na de volgende wereldoorlog werd er dwars door dat gebied een gordijn gehangen, van ijzer. Toch bestaat het volgens Katalin Néray nog steeds. Als politieke en economische realiteit verdwenen leeft het voort als levenshouding, als sfeer. Moeilijk grijpbaar, maar daarom nog niet onwerkelijk.
De landkaart van dit deel van Europa werd in de loop der eeuwen en zeker ook gedurende onze eeuw nogal eens dramatisch gewijzigd. De geschiedenis hield er danig huis. De Midden-Europeaan werd in de loop van die eeuwen iemand die met de geschiedenis leerde leven, die de geschiedenismakers verdroeg en ondertussen kruip-door-sluip-door de mazen in hun net opzocht en zich zodoende toch vaak alleszins aanvaardbaar door de geschiedenis en het leven wist te slaan. De Midden-Europeaan ziet de humor van de geschiedenis in, van grote woorden, en hij heeft, zegt Katalin Néray, “een hoogontwikkeld gevoel voor dubbele bodems en verborgen betekenissen”.
Op het ogenblik brengen, aldus Néray, vooral de schrijvers het Middeneuropese thema naar voren. Kundera voor Tsjechoslowakije, Konrád in Hongarije. Maar ook de beeldend kunstenaars laten zich veel meer dan in het verleden aan hun Centraaleuropese ‘roots’ gelegen liggen. Katalin Néray verwijst daarvoor onder meer naar Imre Bak, wiens werk ook in Nederland te zien was. In zijn schilderijen confronteert hij meetkundige figuren met vormen uit de volkskunst.
De schilderijen van Bak laten iets zien van het probleem dat Midden-Europa tegelijk ook is voor kunstenaars hier in Hongarije en trouwens voor intellectuelen in het algemeen. Zij zijn dan wel Midden-Europeanen, maar zij willen toch ook deelnemen aan het internationale culturele leven en zijn in hun land als vanzelf ook de vertegenwoordigers van dat verre buitengebeuren.
Voor Hongaarse kunstenaars heeft dat in deze eeuw meer dan eens betekend dat ze tussen twee stoelen terechtkwamen. “Je hoefde maar één of twee keer in Parijs geweest te zijn of je kreeg al te horen dat je verraad pleegde aan de natie.” Het was, aldus Katalin Néray, “een eeuwig dilemma”, waarop de beeldende kunst in Hongarije ook werkelijk in tweeën is gescheurd. Er waren telkens kunstenaars, die die spanning niet uithielden en zich in het regionale terugtrokken, met een “oppervlakkig, decoratief realisme” als resultaat.
De jaren zestig en ook nog de jaren zeventig zijn de tijd van de grote mogendheden en van het gedeelde Europa. Speciaal in het Westen heerste in die tijd een sterk vereenvoudigde kijk op Oost-Europa. “Voor de Westeuropeaan was Oost-Europa één pot nat, een totaal andere wereld.” Het was een benadering die veel weg had van het laatste Oordeel zoals we dat van Middeleeuwse schilderijen kennen en waar geen ontkomen aan was. “Daar het goede, hier het slechte. Hongarije werd met landen als Bulgarije en Roemenië onder één grote hoed geveegd. Dat heeft veel schade aangericht, want de Middeneuropese cultuur is een stuk van de Europese cultuur. Met de Byzantijnse cultuur heeft ze niets gemeen.”
In de jaren tachtig raakte de betovering van de grote mogendheden verbroken. Er kwam weer meer aandacht voor de eigen nationale identiteit en op het gebied van de beeldende kunst was het de zich snel uitbreidende beweging van de Nieuwe Wilden die op Europese schaal de Amerikaanse culturele hegemonie doorbrak. Bij deze ontwikkelingen knoopten ook Hongaarse kunstenaars aan.
Maar, benadrukt mevrouw Néray, het is niet zo dat de Hongaren toen pas over de grens zijn gaan kijken. Eerder omgekeerd is het zo dat de Westeuropeanen toen kennis begonnen te nemen van wat hier gaande is. “Tot hun verbazing merken ze dat de deuren hier ook krukken hebben en dat hier ook cultureel en menselijk leven bestaat.”
Hongarije kent in de literatuur en in de beeldende kunst een avant-garde, die sinds het eind van de jaren zestig de huidige veranderingen als het ware heeft voorbereid. “Verwacht daarom nu geen culturele explosie. Het is niet zo dat nu de hekken van het concentratiekamp opengaan. Wat dat betreft verschilt de situatie hier wezenlijk van die in de Sovjetunie.”
Katalin Néray maakt nog een andere kanttekening. Westeuropeanen moeten niet denken, dat zij alleen de dragers van de Europese cultuur zijn. “Als je er zo over denkt negeer je trouwens niet alleen Midden-Europa, maar zie je ook de bijdrage van bijvoorbeeld de Russische experimentelen of van het Bauhaus over het hoofd.”
In het Hongarije van nu staat West-Europa niet alleen voor cultuur, maar ook voor kitsch. De opening naar het Westen brengt met zich mee dat een hele golf wegwerpcultuur op het land wordt losgelaten. Voor kunstenaars is het niet gemakkelijk om zich in dat geweld staande te houden, te meer omdat tegelijk de overheidssteun voor de kunst tot een minimum is teruggebracht. “Er zijn nauwelijks kunstenaars die het zonder een bijbaantje redden en heel wat worden,” aldus mevrouw Néray, “door hun echtgenote onderhouden.”
Net als in West-Europa de Nieuwe Wilden, zo zette ook in Hongarije aan het begin van de jaren tachtig een groep kunstenaars de schilderkunst op zijn kop. Met hun grote, expressieve doeken dwongen zij een eerherstel af van de individuele expressie, van het gevoel, van het bijzondere tegenover het algemene.
Ze waren onmiskenbaar de vertegenwoordigers van de Europese vernieuwing in de schilderkunst, maar tegelijk gaven ze ook het nationaal eigene en het Middeneuropese een plaats in hun werk. Hun schilderijen kregen daardoor een heel eigen spanning. Maar hun werk is ook nog op een andere manier spannend. In West-Europa was de vernieuwing het werk van een nieuwe generatie, die zich afzette tegen de beeldende kunst uit de jaren zeventig. In Hongarije echter sloten verschillende kunstenaars van de vorige generatie zich bij de vernieuwing aan.
Met hun schilderijen brachten ze hun eigen avantgardisme in de nieuwe beweging in. “Zo’n verbinding van het avantgardisme van twee generaties was uniek,” zegt mevrouw Néray, “en eigenlijk ook typisch Middeneuropees.” Continuïteit achter de verandering, synthese van elementen die elders tegenover elkaar staan. “Dat is Midden-Europa..”