In 1968 sloeg in Parijs de vlam in de pan en raakte aan de Sorbonne voor een aantal maanden de verbeelding aan de macht, een laat afscheid van de jaren ’50, van de autoritaire naoorlogse samenleving en van de verstarring van de Koude Oorlog.
Ook in Oost-Europa sloeg de verbeelding toe en werd 1968 een spannend jaar met een ‘Praagse lente’ en een daar al snel op volgende militaire interventie.
Inzet van Praag was het ‘socialisme met een menselijk gezicht’, het experiment met een socialisme dat wezenlijk anders was dan zijn naamgenoot uit de autoritaire jaren ’50, een socialisme opgeladen met de democratiseringsidealen van dat moment.
Ook in Boedapest werd gepraat over verandering, maar wat was de toon daar een stuk bezadigder en gematigder en wat waren de verwachtingen daar een stuk minder hooggespannen! Aan de Donau was het agendapunt de invoering van een ‘nieuw economisch mechanisme’, een gewichtige stap die al sinds 1964 door de partijleiders en hun adviseurs van alle kanten werd gewikt en gewogen.
Na de mislukte opstand van 1956 en de jaren van de wraak was begin jaren ’60 het Kádár-tijdperk pas goed begonnen. De hiërarchische structuur van het politieke en economische leven was gerestaureerd, maar, en dat was wat de Kádár-jaren typeerde, daarbinnen ontstond een zekere ruimte, een niet direct door de politiek beheerste sfeer. Het scheppen en tegelijk duidelijk omgrenzen van zo’n onafhankelijke sfeer zou de bestaande hiërarchische structuur versterken en zo bijdragen aan de consolidatie van het door de opstand zwaar geschokte Hongaarse socialisme. De hervorming van het economische systeem, waarover in de communistische wereld al sinds de jaren ’50 werd gepraat, werd door Kádár en zijn aanhang gezien als een middel om deze situatie ook in de economische sfeer te introduceren en zo de Kádáriaanse samenleving te versterken.
De hervorming bevatte van het begin af aan tegenstrijdige elementen. Sommige hervormers bepleitten de invoering van het marktmechanisme, anderen hielden het op een soort functionele decentralisatie, waarbij de hiërarchische structuur behouden kon blijven.
De voorgestelde veranderingen stuitten op veel weerstand en leken theorie te blijven tot het opeens 1968 werd en de vader van de hervormingen, Rezsö Nyers, ze uiteindelijk toch in het parlement mocht verdedigen.
Zo kreeg Hongarije in het jaar van de hervormingen zijn hervorming en leek de politieke top bijna net zo vatbaar voor vernieuwing als de Tsjechoslowaakse partijleider Dubcek die in de zomer van 1968 was afgezet door een interventieleger waarin ook Hongaarse troepen meemarcheerden.
In werkelijkheid had het ‘nieuwe economische mechanisme’, zoals het bureaucratisch heette, met de idealen van 1968 niet veel te maken. Het eigenlijke 1968 speelde zich ook in Boedapest op straat af, in zaaltjes van culturele centra en buiten, in het vrije veld, waar jonge stedelingen wat ze als communistische padvinders hadden geleerd nu als rebelse wildkampeerders en hippies in praktijk brachten. Een opstand met gitaren twaalf jaar na de gewapende opstand. |
Het nieuwe mechanisme had in het licht van de idealen van 1968 weinig echte vernieuwingsinhoud meer, maar het mislukken ervan wierp wel heel donkere schaduwen. In 1972 wisten concern- en vakbondsleiders in vereniging de economische hervorming afgeblazen te krijgen en zette Kádár zijn klok weer gelijk met Breznjews Big Ben.
Terwijl het levenspeil steeg en vervelende flats de woningnood kwamen verminderen, werden blijken van het voortleven van de geest van 1968 en van onafhankelijk denken in het algemeen vakkundig onderdrukt. Een bescheiden underground-cultuur, halverwege de jaren ’70 tot leven gekomen, werd door de partij gesmoord. Veel jongeren, onder wie dit keer verbazend veel kunstenaars, namen ontmoedigd de bus naar Wenen om niet meer terug te keren. Tamás Szentjóby, de Hongaarse vertegenwoordiger van het happening-verschijnsel, een punk-kunstenaar als Gergely Molnár (vertrokken in 1978 en nadien in het Westen onder de naam Gregor Davidov actief) en meer dan een veelbelovende schrijver liet zich dwingen het land te verlaten.
Oppositie was sindsdien van incidentele en van individuele aard, het werk van wat doorzetters die een schrijfmachine- of zelfs handschriftuitgave van het een of ander vervaardigden of onder een of ander voorwendsel een voorleesavond organiseerden. Ook de twee handtekeningenacties in verband met de arrestatie van de leiders van het Praagse Charta ‘77 waren niet meer dan eenzame lichtpuntjes aan de bedrukte, grijze horizon van de politiek. |
Terwijl dissidente intellectuelen in Boedapest hun ziel verbeten in zuiverheid bewaarden, veranderde in Polen het politieke beeld met de opkomst van Solidarnosc snel en dramatisch. Voorjaar 1980 ontstond deze onafhankelijke beweging en aan het eind van datzelfde jaar namen de generaals de macht over. Jaruzelsky en de zijnen slaagden er echter niet meer in om de oude van bovenaf gedirigeerde maatschappij te herstellen. In de tijd van de generaals kende Polen een uitgebreide illegaliteit en een levendige alternatieve cultuur. Boedapest volgde de ontwikkelingen in Polen met de grootste belangstelling en had een willig oor voor Poolse studenten die kwamen vertellen hoe je zelf eenvoudige vermenigvuldigingsapparatuur kon maken en hoe je je alternatieve eigendommen het beste uit handen van de politie kon houden.
Zo had ook Boedapest sinds 1983 een samizdat en had het socialisme eer het strompelend en struikelend de eindstreep van 1989 zou bereiken, nog heel wat pijnlijke speldeprikken te wachten.
Overigens kwam de inspiratie niet alleen uit Polen, maar ook uit de Westeuropese vredesbeweging die in de eerste jaren ’80 een massale omvang kreeg. Geďnspireerd door die beweging zetten studenten in 1982 een Dialoogbeweging (Dialógus Mozgalom) op. De beweging groeide in negen maanden tijd stormachtig. Een beetje provinciestad had een groep en in Boedapest waren er vijf actief. April 1983 stond de Dialógus-groep op de agenda van het Centraal Comitee. Kort daarna werd ze door de autoriteiten de kop ingedrukt, ongetwijfeld mede omdat András Hegedüs, een bekeerde en met de partij in onmin levende stalinist, die destijds nog namens Hongarije ondertekenaar van het Warschaupakt was geweest, er als adviseur een rol in speelde.
Tijdgenoten dateren de verandering van sfeer in 1980. In de zomer van dat jaar was de literaire wereld in de ban van een maandenlange discussie over de situatie in Hongarije en in de Hongaarse literatuur. In dat debat konden voor het eerst enkele vertegenwoordigers van de oppositie in het openbaar hun mening over de politieke toestand kwijt. In datzelfde jaar kwamen de jonge schrijvers met de autoriteiten in botsing. Tijdens een bijeenkomst van hun Kring hield een jonge dichteres, Erzsébeth Tóth, een hartstochtelijk pleidooi voor een onderzoek naar de verantwoordelijkheid van János Kádár voor de executie van Imre Nagy, de regeringsleider ten tijde van de opstand van 1956. Het grootste trauma van de Kádár-tijd en het zwaarst bewaakte taboe was voor het eerst in het openbaar aangesneden. Geen wonder dat de Kring het jaar erop door een verbod werd getroffen. Hetzelfde lot trof Mozgó Világ (Wereld in Beweging), het blad van de jonge schrijvers dat in de eerste jaren ’80 een razend populair forum voor onafhankelijke ideeën was geworden. Aan het begin van het Orwell-jaar 1984 werd hoofdredacteur Ferenc Kulin afgezet. Uit solidariteit trad de hele redactie af.
Ondertussen werden de jaren ’80 deels onder en deels boven de grond onmiskenbaar een nieuwe bloeiperiode voor de Hongaarse letteren.
In de loop van de jaren ’80 kwam ook de publicitaire activiteit van de politieke oppositie, de zogenaamde szamizdat op gang. De oppositie bleek in staat om met illegale boeken en tijdschriften een ‘tweede openbaarheid’ te creëren.
Al snel zagen ook culturele szamizdat-uitgaven het licht. De boemlezing Feketében (In het Zwart) met werk van zo’n vijftig bekende auteurs, samengesteld en uitgegeven ter ondersteuning van het illegale Steunfonds voor de Armen, werd door de politie in beslag genomen. Maar de bundels van György Petri, om zijn politieke poëzie en zijn politieke aktiviteiten verboden, de romans van György Konrád en verboden essays van Gyula Illyés en Sándor Csoóri vonden in brede kring verspreiding.
Hoe ook van binnen vermolmd bleef het socialisme tot het laatst in het oude, autoritaire harnas, zonder de kracht of zelfs maar de wil om te overtuigen mensen te hooi en te gras schrik aanjagend, met boetes en gevangenisstraffen zwaaiend. Gáspár Nagy, voorzitter van de Schrijversbond, werd in 1983 tot aftreden gedwongen, al dan niet literair actieve dissidenten logeerden menige nacht in de gevangenis aan de Gyorskocsi utca, László Rajk jr. en later Gábor Demszky, tegenwoordig burgemeester van de stad, moesten als illegale boekwinkeliers allerlei onaangenaamheden trotseren. Achter de plakploeg van de vredesgroep ‘4-6-0 Békecsoport’ sjouwde, hoe legaal de activiteiten van die groep ook waren, een scheurploeg van de politie aan.
Het jaar 1987 werd een soort keerpunt. In Moskou kondigde Gorbatsjow zijn ‘glasnost’ en ‘perestroika’ af. De Hongaarse partijtop pretendeerde dat Gorby’s politiek in Boedapest al sinds jaar en dag de gewoonste zaak van de wereld was en creëerde intussen een levensgroot conflict in de schrijversbond. Bestuursverkiezingen leverden een bestuur op van in meerderheid mensen uit de radicale oppositie. De partij dreigde de Schrijversbond met opheffing, bracht een deel van de communistische schrijvers en redacteuren ertoe om het lidmaatschap op te zeggen en probeerde een tegenbond te organiseren. Maar dankzij de veramderingen in Moskou kwam er van die plannen niets meer terecht.
Hetzelfde jaar nog richtten schrijvers het Hongaars Democratisch Forum (MDF) op. De radicalere, sociaal-liberale vleugel van de oppositie volgde in 1988 met het Netwerk van Vrije Initiatieven (Szabad Kezdeményezések Hálozata), wat later het Verbond van Vrije Democraten (Szabad Demokraták Szövetsége) werd. Op allerlei gebied werden er dat jaar autonome organisaties werden opgezet, een vakbond van wetenschappers, in april een partij van jonge democraten (Fidesz), een joodse culturele vereniging en in maart een comitee tegen de bouw van Nagymaros, dat in september van datzelfde jaar nog de eerste grote demonstratie organiseerde. De partij was haar greep op het gebeuren kwijt. |