Kees Bakker, Zigeuners tijdens de tweede wereldoorlog. Bron: www.keesbakker.com
Zigeuners tijdens de tweede wereldoorlog
door Kees Bakker
Tijdens de eerste wereldoorlog was een wet van kracht geworden, die de registratie van zigeuners beval. In 1928 was daarop een regeringsbesluit gevolgd, dat de lokale autoriteiten gelastte geregeld zigeunerrazzia’s te houden. Van de wet van 1916 was in de praktijk niet veel terechtgekomen. Maar in 1940 werd het thema van de registratie weer opgerakeld, ongetwijfeld om op die manier jongeren op te sporen die zich aan de militaire dienst probeerden te onttrekken. In de zomer van 1940 begon de gendarmerie (csendörség) met het opzetten van een afzonderlijke registratie van zigeuners. Maar in mei van het daarop volgende jaar waren nog maar 2500 zigeuners daadwerkelijk geadministreerd (Volgens schattingen van artsen die belast waren met het voorkomen van epidemieën, leefden er in het weer wat vergrote Hongarije van 1942/43 208.000 zigeuners).
Tijdens de eerste wereldoorlog waren de zigeunerkolonies bij het recruteren van soldaten in het algemeen overgeslagen. In de jaren dertig en veertig lag dat anders. In die tijd kwamen gevestigd levende zigeuners niet langer onder de dienstplicht uit.
Het lijkt erop dat om dezelfde reden in het begin van de oorlog ook regelmatig razzia’s werden gehouden. In de provincie Veszprém vond in de eerste oorlogsjaren jaarlijks zo’n razzia plaats, maar er waren ook provincies waar het tweekeer per jaar gebeurde (Pomogyi, a.w., 137).
Ook volgens László Karsai, die een boek schreef over de vervolging van de Hongaarse zigeuners tijdens de tweede wereldoorlog, hingen de dwangmaatregelen jegens de zigeunerbevolking in de eerste oorlogsjaren rechtstreeks samen met de oorlogvoering. Ze waren erop gericht recruten te vinden en deserteurs op te sporen. Van een centrale zigeunerpolitiek of van systematische vervolging van de zigeuners was in deze jaren, aldus Karsai, geen sprake.
Volgens László Karsai was er tot aan 1944 toe amper belangstelling voor de ‘zigeunerkwestie’. De houding ten opzichte van de zigeuners was dus totaal anders dan de houding ten opzichte van de joden. Karsai illustreert dat aan de hand van een polemiek uit 1937. In dat jaar betoogde Péter Veres dat de Hongaarse joden de jodenhaat aan zichzelf te danken hadden. Jegens de zigeuners immers die net als de joden een volk zonder vaderland waren, voelden diezelfde Hongaren helemaal geen haat. “De zigeuners worden inderdaad niet gehaat,” antwoordde Ferenc Fejtő, er wordt alleen op hen neergekeken, ze worden geminacht, uitgelachen, voor haat is lijkt het ook een beetje respekt nodig...”
Nieuwe dwangmaatregelen volgden in de nazomer en het najaar van 1944.
Juni 1944 nam de regering Sztójay het besluit tot de inrichting van dwangarbeiderskampen. In augustus werd besloten tot het houden van razzia’s om zo zigeuners bijelkaar te brengen voor de Arbeitseinsatz. De razzia’s vonden in september plaats, maar werden lang niet overal gehouden. Op veel plaatsen waren de autoriteiten er ook op tegen dat zigeuners die juist bij de oogst waren ingeschakeld, van dat werk zouden worden weggehaald.
Het eerste kamp kwam in september tot stand. Hoeveel dwangarbeiderskampen voor zigeuners Hongarije in het najaar van 1944 telde, is niet bekend. Bronnen melden het bestaan van dwangarbeiderskampen voor zigeuners in Szekszárd, Véménd, Szentkirályszabadja, Pécsvárad, Marcali en Sárvár en een ex-dwangarbeider vertelde mij over een kamp in Kisvárda (op het terrein van de tegenwoordige bierfabriek).
In Zuid- en West-Hongarije waren er in de laatste oorlogsmaanden meerdere zigeunerkampen. Het West-hongaarse dorp Keléd had een ‘verzamelkamp’ en Körmend had een groot ‘zigeunergetto’. Het is echter waarschijnlijk dat er op veel meer plekken in het land zigeunerkampen waren.
Het is niet bekend hoeveel zigeuners zo voor de Arbeitseinsatz werden aangeworven. De autoriteiten rekenden op 10 tot 12.000 mensen, maar volgens Karsai zijn het er vast veel minder geweest. Onder de zigeuners in de militaire arbeidskampen waren er ook die uit gevangenissen en interneringskampen aan de Arbeidsdienst werden afgestaan. Wie uit de arbeidsdienst wegvluchtte en gepakt werd, werd meestal geëxecuteerd.
De deportatie van de joden van het platteland in het voorjaar en het begin van de zomer van 1944 bracht journalisten en overheidsdienaren hier en daar op het idee dat de zigeunerkwestie op een soortgelijke wijze ‘opgelost’ zou kunnen worden.
Tot deportaties kwam het voor het eerst in het late najaar van 1944. Zo werden begin november 1944 de zigeuners van Bicsérd (in de buurt van Pécs gelegen) weggevoerd. Ook de zigeuners van Szombathely en omgeving werden begin november weggevoerd. Elders werden zigeuners, omdat het vervoer naar Duitsland ter plekke al onoplosbaar bleek, door gendarmes doodgeschoten. Dit gebeurde in enkele dorpen in de provincie Tolna. Een groep zigeuners uit Várpalota werd in januari 1945 door Pijlkruizers vermoord.
Volgens Bársony János (Népszabadság 11 juni 1994) ging het om een landelijke campagne, die vooral in het westen van het land (in de provincies Zala, Veszprém, Vas, Baranya, Somogy, Tolna, Komárom, Győr en Sopron) ook werkelijk tot uitvoering kwam. Achtergrond zou zijn geweest de behoefte aan dwangarbeiders voor de aanleg van een verdedigingslinie voor Wenen.
De slachtoffers van deze razzia’s kwamen in Komárom terecht.
De Csillag burchtgevangenis in die stad werd in de wintermaanden van 1944 op 1945 een verzamelplaats voor opgepakte zigeuners. Vanuit deze gevangenis werden mensen naar Duitsland gestuurd om er in de oorlogsindustrie te gaan werken, maar uit mededelingen van ex-gevangenen blijkt dat er ook in Auschwitz, Dachau en Bergen Belsen terechtkwamen.
In de Csillag-gevangenis heersten onbeschrijfelijke toestanden. Mensen zaten en lagen er dicht op elkaar gepakt, velen in de open lucht. Voedsel was er niet. Vooral kinderen stierven bij tientallen van de kou.
Op bevel van minister van binnenlandse zaken Vajna Gábor werden vanaf eind februari 1945 tenslotte kampen opgezet, die zigeuners moesten verzamelen voor transport naar de vernietigingskampen. Bronnen melden zulke kampen in Keléd en in Nagykanizsa (in de plaatselijke koffiefabriek) (zie János Bársony, Népszabadság 11 juni 1994). János Szönyi meldt dat twee of drie transporten met zigeuners uit Boedapest en omgeving direct naar Auschwitz zijn gegaan. De Hongaarse zigeuners hadden in Auschwitz een eigen barak, gelegen naast die van de Hongaarse joden.
Karsai gaat ervan uit, dat er bijelkaar 5.000 zigeuners zijn gedeporteerd of in de Arbeitseinsatz terecht zijn gekomen.
Het ziet er echter naar uit, dat de inventarisatie van Karsai niet compleet is. Zoals hij zelf ook aangeeft, is het archiefmateriaal waarop hij zijn onderzoek heeft gebaseerd, verre van volledig en worden, naarmate het oorlogseinde nadert, de gaten ook groter. In de jaren onmiddellijk na de tweede wereldoorlog is geen systematisch onderzoek gedaan naar het aantal vervolgingsslachtoffers onder de zigeunerbevolking. De vraag hoeveel zigeuners in de Arbeitseinsatz, in de dwangarbeiders- en ‘verzamel’-kampen, bij lynchpartijen van gendarmes en Pijlkruizers, als dwangarbeiders in Oostenrijk of Duitsland, of in de vernietigingskampen zijn omgekomen, zal wel nooit met enige mate van nauwkeurigheid beantwoord worden.