Over de velden lopen boeren
ernstig zwijgend naar huis terug.
We rusten beide, het water en ik,
tere grassen slapen onder me.
Het water fluistert stilte en rust,
mijn zorgen worden als dauw zo licht;
niemands man of kind, ook geen Hongaar,
alleen maar moe is de man die hier ligt.
De avond deelt overal vredigheid rond,
ik ben een stuk van dat warme brood,
de hemel rust nu ook, sterren komen
aan de Maros zitten en op mijn hoofd.
(aug. 1923)
Glasmakers
De glasmakers stoken grote vuren
En mengen hun eigen bloed en zweet
Met de materie die in ketels
Te koken staat tot ze helder is.
Dan gieten zij er plakken van.
Die rollen ze almaar gladder uit,
Tot de laatste kracht uit hun sterke armen op is.
En als de dageraad eenmaal aanbreekt,
Dragen zij er het licht mee
Naar de steden en de hutten op het land.
Jullie noemt hen soms los arbeiders,
Maar soms zeg je dat het dichters zijn,
Al is de een niet meer dan de ander.
Hun bloed raakt net zo op,
Langzaam worden zij ook zelf doorzichtig,
Schitterende ramen in de toekomst,
Waarvan jullie de bouwstenen bent.
(1924)
Zonder wroeging
’k Ken geen vader-, moederband,
’k heb geen god, geen vaderland,
ook geen eigen wieg of graf,
er is niet één vrouw die me omarmt.
’k Had drie dagen al geen maal,
niets, niet vet en ook niet schraal.
Twintig ben ik, dat ’s een hoop,
’k bied mijn twintig jaar te koop.
Als niemand ze van me neemt,
naar de duivel dan ermee.
Zonder wroeging zet ’k een kraak,
schiet ik als het moet ook raak.
’k Word gegrepen, opgeknoopt,
in gewijde grond gegooid.
Toch groeit dan uit mijn mooi hart
nog een dodelijk giftig gras.
(maart 1925)
Lente
In de straten op het plein en op het land
Gutst de regen neer.
Het kanaal kolkt de sloot loopt over
Van oude huizen laat de pleister los
Het sap stroomt langs de leden van de paarden
Zalig zuiver sap
Ook op de daken
Water en modder water en modder
De grond is warme zachte modder
De paarden de huizen de hemel
Zijn zachte warme modder.
Kinderen staan in de ramen
Te kijken te luisteren het regent het regent
Hun hart is ook
Van zachte warme modder.
Nu heerst de vrede van het zaad
In de huizen de paarden de mensen
De vrede die neerdaalt
Waar alles een is en eeuwig
Zachte warme modder.
Wat is het goed om ook blind achter
Mijn verkwiste kussen aan te rennen.
(april 1925)
Zie je wel?
De trein van de zon is brandend weggesneld
Van voor mijn gelaten drempel.
Ga maar weg
Je voetstappen
Voelt hij toch niet meer.
Het is stil
Alleen wat gespetter:
Ik geef mijn vette vis aan de rivier terug
Alleen wat geritsel:
Ik geef mijn tere vogel aan het veld terug
Ga maar weg
De kapotte bladeren raken uit het oog
Door de bloem.