Kees Bakker, Hervormers en musulmannen in Noord-Hongarije. Bron: www.keesbakker.com

Hervormers en musulmannen in Noord-Hongarije

door Kees Bakker

In het begin van de 16de eeuw, in de tijd dat de Turken afrekenden met het middeleeuwse Hongarije, stond Europa opnieuw voor een keerpunt: vanuit Italië verbreidde zich de renaissance en vanuit Midden-Europa wat later de reformatie.
De Turkse heersers waren fel gebeten op het roomskatholicisme, omdat het de godsdienst van hun voornaamste tegenstander, de Oostenrijkse keizer was. Zij begunstigden de reformatie en zo kon zich in het Hongaarse vorstendom Erdély, buiten de zeggenschap van de keizer, een unieke synthese ontwikkelen van de beide vernieuwende geestesrichtingen van die tijd: renaissance en reformatie. Vanuit Erdély straalde deze cultuur uit in heel het door de Turken geregeerde gebied, het werd de cultuur waarin de Hongaarse nationale identiteit een nieuwe uitdrukking vond. Uit deze sfeer kwam ook, toen de Turken eenmaal weg waren, het feitelijke en daarna het morele verzet tegen de Habsburgers.
De reformatie manifesteerde zich al vroeg in de Cserehát, toen de westelijke grensstreek van Erdély. Bódvaszilas bijvoorbeeld had al in 1561 een protestantse geestelijke.
Deze streek lag wel een flink stuk van de culturele centra van Erdély af, maar de vorsten van Erdély, de Rákóczi’s, waren uit de Cserehát afkomstig en waren er ook in de Turkse tijd nog de belangrijkste grondbezitters.
Een bolwerk van deze tolerante, humanistische reformatie was Sárospatak, dat ook nog lang nadien tegenover het veel steilere Debrecen een eigen richting zou blijven vertegenwoordigen.
Op 29 augustus 1526 hadden de Turken het Hongaarse leger bij Mohács vernietigend verslagen, maar het zou nog tientallen jaren duren eer de inwoners van de Cserehát de Turken te zien kregen. Ze merkten wel onmiddellijk dat ten gevolge van de nederlaag Hongarije uiteenviel in twee elkaar bestrijdende koninkrijken. János Szápolyai, de vorst van Erdély die in november 1526 in Székesfehérvár tot koning gekroond was, en de Habsburger Ferdinand wie een maand later in Pozsony (het huidige Bratislava) hetzelfde was gebeurd, hadden hier elk bevriende edelen die geregeld met elkaar slaags raakten.
Een gevolg van de Hongaarse broederstrijd was dat de Turken in 1541 Buda konden bezetten. In 1554 verschenen ze tenslotte in deze contreien om er de loop van de Sajó volgend te verwoesten en te plunderen wat ze tegenkwamen. Szádvár, de enorme burcht boven Szögliget (nu op de grens met Slowakije) die na de invallen van de Mongolen was gebouwd, bood een zekere bescherming, maar toch werden in 1562 Szalonna en Perkupa door de Turken gebrandschat. Ook het klooster op de Hármashegy veranderde in een rokende puinhoop.
Niet lang daarna overigens zou Szádvár, met de omliggende dorpen, in handen van de Habsburgers komen. In de praktijk hadden de boeren van de nieuwe heren van Szádvár evenveel te duchten als van de Turken. Onder het oog van de keizer vandaan speelden zijn vertegenwoordigers op Szádvár zelf keizertje. De belastingen en verplichte diensten die zij oplegden, werden bijelkaar zo’n last, dat mensen een goed heenkomen begonnen te zoeken en de dorpen in verval raakten. Nog in 1604 trouwens vond in de omgeving van Edelény een heuse veldslag plaats tussen keizerlijke troepen en een legertje van boeren-guerillas.
In 1683 leden de Turken voor Wenen hun historische nederlaag. Een beslissende rol in de ontzetting van de keizerstad speelden de te hulp gesnelde Polen. Voor de Cserehát zou de slag nog een kostbaar staartje krijgen, want onderweg naar huis kwamen de Polen door deze streek. Ze trokken langs de Bódva omhoog en kregen van de keizerlijke commandant van Szendrő verlof om zich aan de voorraadkamers van de boeren in de omliggende dorpen te goed te doen. Uitgerust en met nieuwe moed trokken ze in de richting van Szádvár, waar intussen de anti-Habsburgse vorst Thököly heer en meester was. Om de keizer nog een laatste plezier te doen, sloegen de Polen het beleg voor de burcht. Maar dezelfde soldaten die voor Wenen zo gevaarlijk waren gebleken, moesten hier afdruipen. Uit wraak hielden ze in de omgeving huis en verwoestten ze ook nog even de middeleeuwse kerk van Szin.
Na de nederlaag voor Wenen was het ook met de Turkse heerschappij in deze streken snel gedaan. Het is het echter waarschijnlijk, dat veel Turken hier gewoon bleven wonen. Er zijn allerlei dorpsnamen die daarop wijzen. Tot de blijvers hoorden in ieder geval de Besenyők, zoals deze Turkssprekende stam in het Hongaars heet.
De nederlaag van de Turken was voor de toenmalige vorst van Erdély, Ferenc Rákóczi II, het sein voor een oorlog met de Habsburgers om het herstel van een zelfstandig Hongarije. De Cserehát, waar de Rákóczi’s per traditie belangrijke heren waren, stond aan de kant van de Hongaarse vorst. Het mocht niet baten. De strijd eindigde voor Rákóczi in een volkomen nederlaag, het verlies van al het grondbezit van de familie en met zijn ballingschap. Ook het in de Cserehát gelegen Felsővadász, het oudste nest van de familie, ging in andere handen over.