Dat er al in de oude steentijd mensen waren die hun tenten in de vlakte van Olomouc opsloegen en dat er sindsdien ook telkens weer kolonisten opdoken, die, uit nooddruft op drift geraakt, besloten er te blijven, kwam niet alleen door de gunstige natuurlijke omstandigheden, het water, de vruchtbare grond, de beschutting van de bergen, maar net zo goed doordat het gebied een belangrijke knooppunt was, een prehistorisch en later een historisch verkeersplein van internationale allure. De vlakte bood namelijk een comfortabele verbinding met de bovenloop van de Oder en de Weichsel en via die rivieren met de kusten van de Oostzee en met de merkwaardige Noordeuropese laagvlakte, waar het, net als op de Zuidrussische steppe aan de andere kant van Europa, een komen en gaan was en bleef van mensen en zelfs hele volken, die de onverstaanbaarste talen spraken en er de wonderlijkste gewoonten op nahielden.
Maar bovendien was Olomouc een uitstekend uitgangspunt voor reizigers die langs de Elbe naar het noorden wilden. Zij volgden de Morava stroomopwaarts de bergen in en klommen dan langs de Moravska Sázava naar de waterscheiding. Vandaar afdalend kwamen ze al snel bij de Orlice (Adler), een bergrivier die in Hradec Králové (Königgrätz) in de Elbe (Labe) uitmondt.
Eigenlijk leek dit gebied nogal op de vlakte van Olomouc. Het was ook waterrijk en vruchtbaar en lag zeker zo luw. In de ijstijd was het buiten het bereik van de ijskap gebleven.
In de bronstijd, toen er intentieve contacten waren tussen het Karpatenbekken en de Noordse wereld, werd de verbindingsweg tussen het dal van de Morava en de bovenloop van de Elbe van groot belang.
Bohemen had in dit verband trouwens een bijzondere positie, omdat het naast Cornwall, Bretagne en Spanje een belangrijke leverancier van tin was. Omdat tin nodig is om van koper brons te maken, kon Bohemen in de verbreiding van de bronzen revolutie een sleutelrol gaan spelen. De techniek van het legeren van koper met tin verbreidde zich vanaf 1900 v. Chr. over Europa. De bronsnijverheid kwam in die tijd vooral tot ontwikkeling in het kader van de Únětice-cultuur (Aunjetitz-cultuur, genoemd naar de vindplaats bij Únětice in de buurt van Praag) die uitgerekend hier, aan de bovenloop van de Elbe, in het gebied boven Praag en in de bergen langs de Moldau haar centrum had. De Únětice-cultuur wortelde in de klokbekercultuur, die koper kende en die vanuit het noorden tot hier was doorgedrongen.
Archeologen kunnen de Únětice-cultuur gemakkelijk herkennen, in de eerste plaats aan de z.g. Ösenringe, een gemakkelijk vervoerbaar, gestandaardiseerd halffabrikaat, dat in grote aantallen is gevonden. Maar de metaalbewerkers van deze cultuur hadden nog enkele specialiteiten. Zo waren ze in staat holle voorwerpen te gieten rond een kern van klei. Deze techniek bleef tot omstreeks 1600 v. Chr. het monopolie van de Únětice-smids. De vaklui uit deze cultuur verstonden bovendien de kunst van het klinken. Zo vervaardigden zij dolken, waarvan het lemmet met klinknagels aan het heft bevestigd was. Deze techniek was overigens ook in de Myceense wereld bekend. Zo kwam uit een graf in Mycene het lemmet tevoorschijn van een sierdolk, die met klinknagels aan het heft had vastgezeten. Het graf dateert uit 1600 v. Chr.
In de tijd van de Únětice-cultuur speelden contacten, langs de Elbe naar het noorden en over Olomouc naar het zuiden, een grote rol. Op Dresden en het stroomgebied van de Saale had de Únětice-beschaving grote invloed, maar produkten uit de Únětice-cultuur zijn nog veel verder noordelijk teruggevonden, in Denemarken en Zuid-Zweden en zelfs op de Noordeuropese laagvlakte tot de Weichsel aan toe. Aan de andere kant had deze cultuur een werkzaam aandeel in de bronzen revolutie in het zuiden van Moravië en ook in Neder-Oostenrijk.
Ook in de tijd van de grafheuvels, halverwege het 2de millennium v. Chr., en later, in de late bronstijd, bleef Bohemen een industriëel centrum van Europese allure en een druk transito-gebied.
Het door de bergen omgeven gebied van de bovenloop van de Elbe was niet alleen veilig voor de kou uit het noorden, maar het leek ook wel een beetje een vesting. Misschien was dat wel beslissend voor de Kelten die, uit het noorden van Italië verjaagd, een nieuw domein zochten. De Boďi, zoals ze in het latijn heten, gaven hun naam aan deze streek en bouwden er een indrukwekkende samenleving op. Eenmaal op deze strategische plek geworteld gingen ze ook in de noord-zuidhandel een grote rol spelen. De Boii ontwikkelden ook een nieuw tracee voor het barnsteenverkeer binnen hun gebied. Kooplui hoefden niet meer de Elbe te volgen naar het gebergte dat Bohemen van Moravië scheidt, maar ze konden bij Praag overstappen op de Moldau die hen naar de Donau bracht.
Bohemen en de Elbe zouden in het noord-zuidverkeer pas aan betekenis inboeten, toen de Germanen zich op de Noordduitse laagvlakte vestigden en vooral toen ze, langs de Elbe naar het zuiden komend de Keltische wereld in Bohemen en Moravië overhoop haalden. In die tijd gingen zakenlui uit het zuiden pogingen doen om barnsteen van de oostkant van de Oostzee te betrekken. Het duurde echter niet lang, voor de Germanen op hun beurt geďnteresseerd raakten in banden met de Romeinen, in het verlenen van hand- en spandiensten en in het verwerven van Romeinse luxe-voorwerpen. Dit betekende, dat ook het handelsverkeer over de barnsteenroute naar Jutland zich weer kon herstellen.
Vanuit Olomouc gaat de route naar het noorden, langs de oude weg over Náklo. In dit plaatsje werd een uniek bronzen drinkgerei gevonden uit de vroege ijzertijd (eerste helft 6de eeuw v.Chr.). Het bestaat uit een vat van geslagen brons en zes drinkbekers. Nog wonderlijker misschien was de vondst in dit plaatsje van een kleine amfoor uit de periode van 2500-2000 v.Chr., de laatste fase van de jonge steentijd (de vondsten zijn te zien in het museum van Olomouc). De vorm van het vaatje verraadt invloed uit het Middellandse Zeegebied. Het is echter niet gezegd, dat we hier te maken hebben met een Griekse mode die via de barnsteenroute bekend was geraakt. Het ligt meer voor de hand, dat deze invloeden het gebied van Olomouc vanuit het noorden bereikten. De Noordse wereld had in deze fase van de steentijd namelijk via de Atlantische route contact met de Middellandse Zee.
De weg loopt verder richting Mohelnice. Al voor dit plaatsje verlieten reizigers de vlakte van Olomouc en trokken ze de bergen in. De Kleine Karpaten, aan de oostkant van de vlakte van Olomouc, blijven verweg. Op de toppen ligt tot ver in het voorjaar sneeuw.
De weg klimt langs de Moravska Sázava naar Zábřeh en gaat dan, die rivier almaar volgend in westelijke richting over Hoštejn naar Lanškroun. Dit is het punt waar reizigers op zoek moesten naar de bovenloop van de Orlice die hen naar de Elbe en de vlakte van Hradec Králové zou brengen.
De route volgt de weg naar Usti nad Orlice. Op het punt, waar de route de Orlice volgend de bergen achter zich laat en in de vlakte van Hradec Králové uitkomt, ligt Chocen, een stadje op zakformaat met een fraaie barokkerk en een stadsplein met deftige gebouwen uit het fin-de-sičcle. Ook uit de 18de eeuw dateert de rijke pestzuil op het plein. Herinneringen aan de tijd dat barnsteenhandelaren het aandeden, bewaart het stadje niet.
Even verder aan de route ligt Borohradek, een plaatsje dat zijn ontstaan dankt aan een oude burcht. Op de burchtheuvel staat nu een kerk uit 1673. Op de begraafplaats achter de kerk bevindt zich het familiegraf van de graven Von Lützow. Franz en zijn gemalin Henrietta woonden niet op de berg, maar in een riant paleis aan de waterkant. Het paleis was het bestuurlijk centrum van een groot landbouwbedrijf, zoals uit de nog altijd bestaande bedrijfsgebouwen en knechtenwoningen blijkt.
Hradec Králové
Borohradek was een plaatsje aan de voet van een burcht. Hradec Králové, het eerste grote rustpunt in de vlakte, was een burchtstad. De makette in het museum, een prachtig gebouw in Artdeco-stijl, laat dat duidelijk zien. In de 18de eeuw kreeg de stad nogeens een nieuwe versterking in Franse stijl met de kenmerkende uitstekende driehoekige muren. Zo zag de stad, toen Königgrätz geheten, eruit toen Frans Jozef er in 1866 zijn beslissende nederlaag tegen Bismarck leed.
Over de ouderdom van de stad is weinig bekend. Wel kwamen er tijdens de verbouwing van een tegen de stadsmuur gelegen pand niet alleen stukjes middeleeuws Königgrätz tevoorschijn, maar opgravers vonden ook nogeens sieraden uit de late bronstijd (8ste, 7de eeuw v.Chr.): een zware bronzen halsband met twee armbanden en stukjes van fibulae met een versiering van spiralen van wikkeldraad. In hun eenvoud maken ze duidelijk, dat Hradec Králové in de late bronstijd een halteplaats op de barnsteenroute was.
De oude stad is met het stadsplein met de arcaden, de gotische kerk met het hoge dak en de niet al te grote ramen en de vierkanten toren met omloop typisch Duits, een indrukwekkende herinnering aan de beschavingsarbeid van Duitse kolonisten in Midden-Europa. Maar dan zijn we in de 13de eeuw, een tijd die buiten het bestek van dit boek valt.
Hradec Králové lag aan een kruispunt van wegen. De weg uit Olomouc bereikte hier namelijk de route die van Praag naar Klodzko (Glatz) liep en vandaar verder naar de vallei van de Oder. Reizigers langs de barnsteenroute konden hier dus alsnog kiezen voor de weg langs de Oder naar het noorden. Wie in meer westelijke richting wilde uitkomen, nam de weg naar Praag.
Poděbrady en Libice
Vanuit Hradec Králové stroomt de Elbe pal in zuidelijke richting naar Pardubice. Even ten zuiden van deze plaats, aan de rand van de vallei, ligt Bylany. Hier bevindt zich één van de belangrijkste sites van de lineaire bandkeramiek in Bohemen. De neolitische bevolking van Bylany onderhield contacten langs de barnsteenroute over flinke afstanden. Zo betrok ze vuursteen uit een mijn die 100 km noordelijker langs de Elbe lag.
De eerstvolgende belangrijke halte langs deze weg was Poděbrady of het vlak daarbij in de buurt gelegen Libice nad Cidline. Archeologische vondsten laten zien, dat in dit gebied al van oude tijden af aan nederzettingen hebben bestaan. De oudste vondsten dateren uit de tijd van de lineaire bandkeramiek (5500-5000 v. Chr.). Het gaat om stenen bijlen en aardewerk uit Kovanice en Nymburk. Ze laten zien, dat deze oudste neolitische cultuur in staat was om het bergland tussen de vlakte van Olomouc en de vallei van de Elbe, een gebied waar de boeren van deze cultuur geen plekken vonden die geschikt waren voor hun way of life, te overbruggen.
De culturen uit de slotfase van het neoliticum bereikten dit gebied vanuit het noorden. Hoewel deze contreien geen deel gingen uitmaken van de culturele ruimte van de Noordse wereld, zoals blijkt uit het feit dat hier geen hunebedden werden gebouwd, vonden voorwerpen uit het noorden wel hun weg naar Bohemen en zelfs naar Moravië. Zo raakte in dit gebied, om precies te zijn in Vestec u. Křinice, een klokbeker verzeild. We moeten misschien denken aan delegaties die nieuwsgierige vorsten uit het noorden de Elbe langs stuurden om inlichtingen te verzamelen over de wereld aan gene zijde van de bergen. Met de prachtig versierde vazen als geschenk verschaften zij zich toegang tot de zwaarbewaakte burchten en paleizen in Bohemen.
Uit de vroege bronstijd (2200-2000 v. Chr.) toont het museum van Poděbrady een broche die bestaat uit twee bronzen spiralen, een z.g. brilfibula. Het gaat om een vorm die vast een symbolische betekenis had en die nog vele eeuwen in het ontwerp van sieraden een rol zou blijven spelen. Precies dezelfde vorm zagen we in Hradec Králové, maar daar ging het om een sieraad uit de late bronstijd. Hoewel dit type sieraad ook in het Middellandse-Zeegebied wel bekend was -een fraaie Thracische brilfibula uit de vroege ijzertijd is bijvoorbeeld te zien in het archeologisch museum van Sofia-, lijkt het erop, dat het in de Noordse wereld een grote rol ging spelen en dat het zich in de bronstijd een eindweegs langs de barnsteenroute in zuidelijke richting verbreidde. De veronderstelling ligt voor de hand, dat deze sieraden meereisden met de draagster ervan, een vorstendochter bijvoorbeeld, die naar een verre burcht werd uitgehuwelijkt en daar de rol van gijzelaar vervulde: het levende bewijs van de goede bedoelingen van haar vader.
Uit de periode van de Únětice-cultuur (2000-1700 v. Chr.), die in het gebied boven Praag zijn centrum had, laat het museum van Poděbrady behalve bronzen halsbanden ook bijzondere lanspunten zien. Ze zijn met klinknagels op een hol heft gemonteerd. Voorwerpen uit de Únětice-cultuur zijn gevonden in plaatsen in de onmiddellijke omgeving van Poděbrady als Patek, Opolany en Rečky.
Uit de periode van 1600-1300 v.Chr. is er aardewerk uit Poričany. De meest spectaculaire vondst uit de midden-bronstijd is die van een gouden bijl, gedaan in Sokoleč. De bijl moet het machtssymbool van een schatrijke vorst zijn geweest. Uit de eeuwen van 1300-1100 v. Chr. is er materiaal uit Kluk en Libice.
De late bronstijd en de vroege ijzertijd (1000-700 v. Chr.) zijn vertegenwoordigd met gereedschappen van brons en been uit Trebestovice en Starý Vestec. Uit de vroege ijzertijd dateert ook een wagenwiel dat tevoorschijn kwam in Nymburk, en een dubbelconische vaas uit Libice.
Ook uit de late ijzertijd en de periode van het Romeinse Rijk zijn er heel wat vondsten. Uit Křinec, Mcety en Kolaja komen ijzeren zwaarden uit deze periode. In Křinice groeven archeologen een Keltisch huis op, dat uit de eerste helft van de 1ste eeuw na Chr. dateert.
In de eeuwen na het begin van de jaartelling duiken in de regio Romeinse importvoorwerpen op: gespen, messen, fibulae, zwaarden en koperslagerswerk.
Slavische volksverhuizers die langs de kust van de Oostzee in westelijke richting waren getrokken en vanaf de grote Noordeuropese laagvlakte de rivieren stroomopwaarts volgend op zoek waren gegaan naar een nieuw vaderland, bereikten rond 600 ook dit gebied. Dit blijkt uit vondsten van aardewerk van het z.g. Praagse type, gedaan in Přerov nad Labem, Poděbrady en Nymburk. In de 9de eeuw ontstonden ook hier rijke versterkte nederzettingen. Zo’n stad is opgegraven in Stará Kouřim. In vorstengraven in de buurt kwamen allerlei met goud en zilver versierde voorwerpen en sieraden tevoorschijn. Ze verraden Byzantijnse invloed. In Kolin kwam het graf van een vorstenpaar aan het licht. De sieraden uit dit graf waren deels uit de Karolingische en deels uit de Moravische sfeer afkomstig.
De oudste Slavische vondsten uit Libice dateren uit de periode van 650-800. Libice zou in de 9de eeuw tot een belangrijk centrum uitgroeien. Het bestond uit een burcht en een voorburcht, beide gelegen op een door het water uitgespaarde verhoging in het landschap. De Slavische kolonisten hadden voor dit type terreinomstandigheden een uitgesproken voorkeur.
Uit Libice toont het museum van Poděbrady een skeletgraf. Het bevat de aardse resten van een twee meter lange persoon. Ook de aan de Morava gevonden skeletten hebben aan zulke buitengewoon lange mensen toebehoord.
De oudste Slavische vestiging lag op de plek van het huidige dorp. Wie er rondwandelt, ziet nog duidelijk, hoe de hoogte zich van de omgeving onderscheidt en kan zich voorstellen, waar de burchtgracht gelegen moet hebben. Na Valech, langs de muur, heet het straatje langs de gracht nog altijd. In de 10de eeuw zou dit de voorburcht worden. De eigenlijke burcht uit die tijd ligt even buiten het dorp. Archeologen vonden er de fundamenten van een kruisvormige kerk en een paleis, die door een overloop met elkaar verbonden waren. De kerk moet een stenen gebouw zijn geweest. Het paleis was een constructie van boomstammen. Archeologen vinden, dat de kruisvorm van de kerk op invloed uit het Ottoonse Duitsland wijst. Dat ligt ook wel voor de hand, omdat de heersers van Libice goede banden met de keizer onderhielden.
Heel apart is de vondst van een Byzantijns muntje in Poděbrady uit de periode 650-800. Het bevestigt, dat de Slavische nederzettingen uit dit gebied contact hadden met Byzantijnse kooplui. Dit contact verliep ongetwijfeld via de barnsteenroute. We weten dat Byzantijnse zakenlui in de eeuwen van de volksverhuizingen langs de barnsteenroute actief bleven. Blijkbaar was dat ook nog het geval toen de Slaven naar deze contreien kwamen. De Byzantijnse connectie was vast ook van invloed op het ontwerp van de sieraden van de Slavische heersers. Vooral de oorringen en de zilveren bolletjes met filigraanwerk doen Byzantijns aan.
De glorietijd van Libice valt in de 10de eeuw. Het had in die tijd drie kerken, een eigen munt en een ijzersmelterij. Het zilver voor het muntgeld kwam uit het nabijgelegen Kutna Hora. Op de burcht regeerde prins Slavnik (gest. 981), die een groot gebied aan zich onderwierp en ernaar streefde om met de hulp van de keizer de alleenheerschappij in Bohemen te verwerven. Een uitvloeisel van zijn coalitiepolitiek was nog, dat keizer Otto II zijn zoon Vojtech (Adalbert, 956-997) in 983 tot bisschop van Praag benoemde. De benoeming bleef nogal theoretisch, omdat juist in dat jaar de Slaven zich tegen de keizer keerden en daarbij behoorlijk succesvol bleken.
In de strijd om de macht vond Libice een geducht tegenstander in de Przemysliden die vanuit Praag heersten. Boleslav II, uit het huis van de Przemysliden, beslechtte de strijd door in 995 Libice te overvallen en alle leden van de Slavnik-dynastie om te brengen. Vojtech ontsprong de dans. Hij was op verzoek van de Duitse keizer Otto III naar Oostpruisen vertrokken om daar de heidenen te bekeren. In 997 werd hij daar het martelaarschap deelachtig.
Na de massamoord raakte Libice in verval. Het accent verschoof naar Praag en binnen de regio naar Poděbrady, waar de oversteekplaats over de Elbe lag.
Het dorpsmuseum van Libice laat vondsten zien uit de late bronstijd, stukjes keramiek uit de 6de eeuw na Chr., Avaars-Slavische riemversiering uit de 8ste eeuw en dan, uit de 9de en 10de eeuw, sieraden in Moravische stijl. Uit de 10de eeuw is er ook een stenen kruisje met een halsketting. Vlakbij het dorpsmuseum, op de plek van de ommuurde pastorie, stond de oudste kerk van Libice. Het heiligdom was aan Maria gewijd. Op de plek van de huidige kerk stond in de 10de eeuw een heiligdom, gewijd aan de beroemde Frankische missionaris en martelaar Bonifacius, aan wie ook Vojtech, toen hij zich als ’s keizers afgezant onder de heidenen begaf, vaak zal hebben gedacht.
Poděbrady was in de 10de eeuw de mindere van Libice, een van die stad afhankelijke versterking, die uit een palissadewal bestond. Uit een boomstam vervaardigde schepen uit de 10de eeuw, te zien in de kelder van het burchtmuseum, herinneren aan die tijd.
De vesting werd in de 13de eeuw door de Przemysliden herbouwd. In die tijd lag het centrum van het plaatsje rond de kerk achter de burcht. De oversteekplaats die al in de neolitische tijd werd gebruikt, lag wat ten westen van de huidige brug. Rond de oversteekplaats bevond zich, op de andere oever, een nederzetting.
De route gaat de brug over en volgt de oude weg naar Praag (nr. 611), langs Sadska, een plaatsje met een hoge burchtberg met een kerkje en nog een stuk van de oude muur. Even verder, vlak voor Stary Vestec, aan de zuidkant van de weg, torenen de resten van een stenen burcht boven de bomen uit. Přerov nad Labem, nog weer iets verder, is ook een oud plaatsje. Het is nu een dorp met een paleis. Archeologen vonden er aardewerk van het Praagse type uit 550-600 na Chr. In het dorp bevindt zich een open-luchtmuseum.
Even verder ligt Brandys nad Labem. Vlakbij dit plaatsje, in Dřevčice, werd een groot drinkservies gevonden uit de laatste fase van het neoliticum. Het vertegenwoordigt de cultuur van de kogelamforen, die ook aan de andere kant van de Boheemse Poort verbreid was. Fraaie voorbeelden zijn in het archeologisch museum van Dresden te zien. Het drinkservies is een aanwijzing, dat in de wereld van de kogelamforen rijke heersers de dienst uitmaakten.
Praag
Ook de omgeving van Praag bood mensen van oude tijden af aan veel vestigingsmogelijkheden. De archeologische tentoonstellingen in het Nationaal Museum aan het Wenceslasplein en in het Lobkovic-paleis in het burchtkwartier tonen vondsten die laten zien dat verschillende neolitische culturen in dit gebied wortel schoten: lineaire bandkeramiek uit Kosoř, Stichbandkeramik uit Bubeneč en klokbekers uit Lysolaje. In het 3de millennium v. Chr., de slotfase van de nieuwe steentijd, lagen er in het gebied van Praag verschillende versterkte nederzettingen. Eén ervan is Vyšehrad, een andere de burcht van Praag zelf.
De oudste neolitische cultuur, die van de lineaire bandkeramiek, die zich vanuit het zuiden over Europa verbreidde, manifesteerde zich in Moravië en langs de bovenloop van de Elbe. De doorgang van de Morava naar Hradec Králové lijkt in die tijd de culturele brug te zijn geweest. De cultuur van de Stichbandkeramik vond in het gebied boven Praag en in de Moravische Poort gunstige omstandigheden. De jongere neolitische culturen verbreidden zich vanuit het noorden naar Bohemen en Moravië. Uit de vondsten blijkt, dat de klokbekercultuur vooral invloed had in het gebied van Praag en langs de Morava. Tot de oprichting van hunebedden, die karakteristiek zijn voor deze cultuur, kwam het echter niet.
Het bewijs dat er in deze tijd contact was tussen Bohemen en Moravië, levert een klokvormig vat, gevonden in Dejvice bij Praag. Het vat moet afkomstig zijn uit het zuidwesten van het huidige Slowakije.
Tot de laatste fase van de jonge steentijd behoort ook de nederzetting die op de berg řivnáč benoorden Praag gevonden werd. Het aardewerk uit die vindplaats wordt gezien als geďmporteerd uit het gebied van de Vučedol-cultuur. Ten noordwesten van Praag, op de heuvel Honolka bij Stehelčeves (distr. Kladno), werd een versterkte nederzetting van de řivnáč-cultuur gevonden. De Vučedol-cultuur dankt haar naam aan de grote neolitische burcht Vučedol bij Vukovar aan de Donau. Het gebied waar zich deze cultuur verbreidde, strekt zich uit van Vukovar over Ljubljana tot aan Salzburg. De Vučedol-cultuur maakte deel uit van een bredere stroming in de tweede helft van het 3de millennium, waarvoor beschilderde keramiek kenmerkend is. Keramiek van dit type vond zijn weg langs de barnsteenroute naar het noorden. De vondsten boven Praag tonen aan, dat heersers uit de slotfase van de nieuwe steentijd over enorme afstanden contacten onderhielden en dat ze daarbij gebruik maakten van de barnsteenroute.
Vondsten uit de touwbeker-cultuur werden in Bacín (bij Beroun) en in Bubeneč gedaan.
De vroege bronstijd was de glorietijd van het bergwereld ten noordwesten van Praag. In dat gebied kwam toen de Únětice-cultuur tot bloei. Graven uit die tijd bevatten sieraden van goud en heel vaak ook van barnsteen. De Únětice-cultuur verbreidde zich in de Boheemse vlakte, langs de Morava en in het gebied rond Brno, maar straalde ook uit naar het noorden. Het Nationaal Museum toont lanspunten die met klinknagels werden vastgemaakt aan een gegoten koker, de houder waarin de lans werd gemonteerd, en prachtige dolken waarvan het lemmet op dezelfde manier aan het heft was vastgeklonken.
Uit de midden-bronstijd heeft het Nationaal Museum een zware bronzen armband die met het motief van de dubbele spiralen is versierd. Sieraden met dubbele spiralen toont het museum ook uit de late bronstijd en de vroege ijzertijd. Als het om het gebruik van dit motief gaat, was er dus blijkbaar continuďteit vanaf de midden-bronstijd tot in de vroege ijzertijd, over een periode van zo’n duizend jaar dus.
Uit de late bronstijd zijn er drinkbekers van brons. Het gaat om interessant koperslagerswerk. Het oortje is namelijk met klinknagels aan de beker bevestigd.
In de late bronstijd verschoof het zwaartepunt naar de bergen ten oosten van de Elbe. In wat nu het grensgebied is tussen Bohemen en Saksen, ontwikkelde zich de Lausitz-cultuur. Uit deze cultuur toont het Nationaal Museum voorwerpen met dubbele spiralen. Uit deze cultuur zijn er ook zonnewieltjes (ong. 3 cm diameter). Ook uit de Velatice-cultuur, ook een cultuur uit de late bronstijd, zijn er zonnewieltjes. Het gaat om een symbool dat uit de Noordse wereld afkomstig is.
Uit de vroege ijzertijd toont het Nationaal Museum een amfoor van geslagen brons. Dit type amfoor was uit de Etruskische sfeer afkomstig. Er zijn er veel in Most na Soči gevonden, maar de bronzen amfoor kwam langs de hele barnsteenroute voor.
In de Keltische tijd lagen rondom Praag belangrijke oppida: bezuiden Praag aan de Berounka en nog zuidelijker langs de Moldau. Een indrukwekkend oppidum was Třísov bij česky Krumlov aan de bovenloop van de Moldau. In de omgeving werd grafiet gevonden. De Kelten mengden dat graag als kleurstof in de klei voor hun keramiek. Maar Třísov was bovendien strategisch gelegen aan de route door de bergen naar de Donau, die in de oppidumtijd in gebruik kwam. De opening van de route langs de Moldau door de Kelten was voor het noord-zuidverkeer een ware revolutie. Wie vanuit het zuiden onderweg was naar Jutland, hoefde niet langer de omweg door Moravië te nemen, maar volgde de Donau in westelijke richting tot aan Lorch en zocht vandaar de Moldau op. Toch werd de route langs de Morava in de Romeinse tijd weer erg belangrijk. De Romeinen bouwden hun invloedssfeer daar ook uit tot ver benoorden de Donau.
Het beroemdste Boheemse oppidum is Hradiště bij Stradonice (distr. Beroun). In dit oppidum werden in 1877 gouden munten gevonden.
De Kelten kwamen in de tweede helft van de 4de eeuw v. Chr. naar Bohemen en Moravië. Uit de begintijd van de Keltische kolonisatie van het gebied van Praag toont het Lobkovic-museum een bronzen torque (3de eeuw v. Chr.).
Het verspreidingsgebied van de Keltische wereld in de late ijzertijd is opnieuw het gebied langs de bovenloop van de Elbe, langs de Morava en rond Brno. De Quaden en de Marcomannen maakten in de tweede helft van de 2de eeuw een eind aan de Keltische oppida-cultuur in Bohemen en Moravië. Dit dwong de Romeinen om zaken te doen met de Germaanse heersers die vanaf dat moment de route over land naar Scandinavië beheersten.
Een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van Praag werd geopend met de komst van de Slaven tegen het eind van de 6de eeuw. Het Lobkovic-museum in Praag toont een vaas van het Praagse type uit Planany. Vazen met deze vorm horen bij de eerste fase van de Slavische kolonisatie. Hoewel deze kolonisten als landbouwers een voorkeur hadden voor laaggelegen en door het water beveiligde plekken van vestiging, raakten hier ook al snel de hoge, strategisch gelegen plaatsen bevolkt. In de 8ste eeuw lag in het gebied van Praag een heel netwerk van Slavische burchten. Eén van de oudste Slavische plekken is Hradčany. Onder deze heuvel ontstonden verschillende nederzettingen.
Een andere oude plek is Levý Hradec, een eindje benoorden Praag aan de westelijke oever van de Moldau. Deze burcht was in zekere zin de voorganger van Praag. Het werd namelijk de eerste zetel van de Przemysliden. Vorst Bořivoj (gest. plm. 894), de grondlegger van deze dynastie, bouwde er een kerk, die de heilige Clemens als beschermheilige kreeg. Het was het eerste christelijke heiligdom in Bohemen. De Annalen van Fulda plaatsen het eerste verschijnen van het christendom nog wat eerder, in de tijd dat ook in Moravië de eerste kerken werden gebouwd. Op de kerkmuur van Vyšehrad is een plakette bevestigd met het volgende citaat uit de Annalen: “Im Jahre des Herrn 845 empfing Ludwig 14 böhmische Fürsten mit ihrem Gefolge, die um den christlichen Glauben baten, und liess sie taufen.”
Vyšehrad (hoge burcht), een bezuiden Praag gelegen vesting (te bereiken met tram 17), is ook een oude plek. De versterking dateert uit de 8ste eeuw. De Przemysliden maakten er een vorstelijke burcht van met binnen de oorspronkelijke omwalling een paleis en een kerk. Het gaat om een kruisvormig gebouw in Duitse stijl, waarvan de fundamenten onder de huidige basiliek liggen.
Aan het eind van de 9de eeuw gaven de Przemysliden Levý Hradec als zetel op en verhuisden ze naar de burcht van Praag, die precies tegenover de oversteekplaats over de Moldau lag. Vlak voor zijn overlijden stichtte Bořivoj op de burcht een kerk. Het was een eenvoudig rechthoekig gebouw, waarvan de fundamenten teruggevonden zijn. Ze zijn te zien in de expositieruimte voor schilderijen in de burcht. De aan Maria gewijde kerk zou een grafkerk zijn geweest.
Een volgend heiligdom op de burcht werd rond 920 gesticht door vorst Vratislav (905?-921?). De kerk was aan Sint Joris gewijd. De fundamenten liggen onder de huidige Stint-Joriskerk. Even later bouwde Wenceslas een ronde kerk. Het gebouw had vier absiden en leek door de langwerpige vorm van de absiden wel op de rotondes in Moravië. De kerk werd aan Sint Vitus, de beschermheilige van het aartsbisdom Salzburg, gewijd. In de rotonde ligt Wenceslas, die in 935 vermoord werd, begraven. De Wenceslas-kapel in de huidige Sint Vitus, rechts naast het koor, ligt boven dit heiligdom.
Halverwege de 10de eeuw was Praag met de Prager burcht en Vyšehrad en met de belangrijke oversteekplaats, al een internationaal centrum met een drukbezochte markt. We weten dat uit het verslag van de Spaans-Joodse koopman en slavenhandelaar Ibrahim ibn Jakob, dat uit 965 dateert. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat er zich toen bij de oversteekplaats ook al een joodse kolonie bevond.
Het Nationaal Museum van Praag toont interessante vondsten uit de eerste eeuwen van de Slavische kolonisatie van Moravië en Bohemen. Duidelijk wordt, dat deze nederzettingen in de 7de en 8ste eeuw over geregelde contacten met de Byzantijnse wereld beschikten. Zo zijn er Byzantijnse importvoorwerpen uit die tijd en Byzantijnse munten uit Mikulčice. Ook de prachtige sieraden uit Mikulčice vertonen duidelijk Byzantijnse invloed.
Een belangrijke Slavische vindplaats uit de eerste helft van de 9de eeuw is Kourim. Sluitstuk van de tentoonstelling is een tien meter lange, uit een boomstam vervaardigde boot. Hij komt uit Kolin en is rond het jaar 1000 vervaardigd.
In het Lobkovic-museum is ook de bloeiperiode van de tweede helft van de 9de eeuw vertegenwoordigd. Uit Mikulčice zijn er dierfiguurtjes, een soort amuletten uit de tijd voor de introductie van het christendom, gouden sporen, een unieke bronzen riemversiering met mens- en dierfiguren en twee Byzantijnse muntjes uit de jaren 842-867. Uit Stará Kourim zijn er sieraden die sprekend lijken op de snuisterijen uit Mikulčice.
Melník
De route volgt de oude weg uit Praag naar het noorden (nr. 608). Hij loopt langs de oostelijke oever naar het punt waar de Moldau in de Elbe uitmondt. Precies op die plek torent een eenzame berg boven het landschap uit. Wie goede ogen had, kon vanaf de kruin moeiteloos een gebied met een straal van 30 kilometer overzien. Op de top ligt nu het met fraaie patriciërspaleizen omzoomde stadsplein van Melník, maar het is duidelijk dat de uitzonderlijke uitkijkpost al vanaf de vroegste tijden mensen aangetrokken moet hebben. De eigenlijke sensatie van dit punt ligt echter beneden, tegenover het stadje. Op de zandduinen in het rivierdal bij Hořín vonden archeologen een mesolitische nederzetting. Het is één van de belangrijkste vindplaatsen voor deze periode in Tsjechië.
In de omgeving van Melník liggen verschillende plekken, waar archeologen prehistorische vondsten deden. In het museum van Melník is een bescheiden collectie te zien. Er is een klein potje met lineaire-bandversiering en er zijn voorbeelden van aardewerk uit de cultuur van de Stichbandkeramik, uit de Unětice-cultuur en de late bronstijd. Uit de vroege ijzertijd zijn er kleinere amforen met de kenmerkende versiering met driehoeken en uit de late ijzertijd tenslotte toont het museum de karakteristieke bronzen armbanden met knobbels, een vorm, waaraan nog duidelijk te zien is, dat armbanden ooit dienden ter bescherming van de polsen.
Naast Hořín is een andere spectaculaire vindplaats in dit gebied die bij Minice (bij Kralupy nad Vltavou), waar een versterkte plaats uit de vroege ijzertijd tevoorschijn kwam. In de burgwal vonden opgravers bewerkte zeekoralen afkomstig uit de Middellandse Zee. In Lovosice is een vorstengraf uit de vroege ijzertijd opgegraven.
In Mšeno, een plaatsje ten noordoosten van Melník, vonden archeologen een nederzetting uit de cultuur van de Stichbandkeramik met maar liefst 15 gebouwen. Ook al spectaculair was de vondst bij Jenišovice van maar liefst 205 bronzen voorwerpen, drie kralen van barnsteen en een ijzeren ring. Het gaat om een depot uit de midden-bronstijd. In Minice kwam ook materiaal uit deze periode tevoorschijn.
De vele vondsten maken duidelijk dat de verschillende neolitische culturen gebruikmakend van de Elbe als de grote verbindingsweg in dit gebied doordrongen en dat het later, in de bronstijd en de vroege ijzertijd, contact had, zowel met het kustgebied van de Noordzee, alsook met het Middellandse-Zeegebied.
Litoměřice
De route volgt de Elbe verder stroomafwaarts langs weg nr. 261 naar Litoměřice (Leitmeritz), een oude stad, gebouwd op twee eilanden in de vallei van de Elbe. Op het kleinste eiland verrees de dom met het bisschoppelijk paleis. Het had een eigen muur en één poort die het heilige eiland met de stad verbond. Bezoekers van het bisschoppelijk heiligdom moesten er wel door het water, tot de knieën als het tegenzat, want tussen het kerkeiland en de stad stroomde een tak van de Elbe. De stad zelf lag op het grootste eiland. Het kreeg een fors stadsplein, dat omzoomd werd door deftige paleizen, die stuk voor stuk van zware arcaden werden voorzien. In één ervan is het museum gevestigd. Het toont allerlei interessante voorwerpen uit het verleden van de stad, maar heeft ook een archeologische collectie.
Uit het mesoliticum zijn er wat kleine scherpe steentjes, goed voor op een pijl en geschikt voor de jacht op kleiner wild. Maar het meest indrukwekkend zijn ook in dit museum de voorwerpen uit de nieuwe steentijd. Ze laten zien hoe, gedurende deze dik drieduizendjarige periode mensen met de meest verschillende achtergrond hier plekken vonden waar ze wilden leven en sterven. In het museum staat niet alleen een fraai klein potje uit de sfeer van de lineaire bandkeramiek, maar ook een wikkeldraadbekertje en een prachtig gedecoreerde klokbeker.
Er is ook aardewerk uit het prille begin van de Unětice-cultuur (rond 2000 v.Chr.). Erg interessant zijn de stenen hamers uit deze periode. Het is duidelijk te zien, dat ze geďnspireerd waren op bronzen voorbeelden. Interessant, omdat dit gebied in de produktie van bronzen voorwerpen niet veel later een grote rol zou gaan spelen.
De wieg van de Unětice-cultuur met zijn bijzondere bronsgiettechnieken, de kunst van het verbinden van onderdelen met klinknagels en zijn hoogontwikkelde kunst van het inleggen van barnsteen of andere materialen in bronzen voorwerpen, stond ongeveer in dit gebied.
Het kerngebied van de Lausitz-cultuur (late bronstijd) lag in de bergen aan de andere kant van de Elbe op de huidige grens van Duitsland en Tsjechië. Maar de Lausitz-cultuur verspreidde zich ook naar deze streken. Het museum van Litoměřice toont vondsten uit een grote Lausitz-begraafplaats in Libochovany, een dorp in de buurt: behalve Ösenringe en armbanden een torque, het halssieraad dat later ook door de Kelten graag gedragen werd, en een broche met dubbele spiralen.
Een bijzondere vondst is die van een wagengraf uit de vroege ijzertijd. Het gaat om een tweewielige wagen. Wagengraven uit deze periode zijn vooral in West-Europa gevonden. In Midden-Europa waren ze niet kenmerkend.
Ook uit de late ijzertijd, de tijd van de Boii, zijn er allerlei vondsten, ook torques en knobbelarmbanden. Vondsten uit de eerste eeuwen na Christus laten de invloed van het Romeinse Rijk zien.
Gezien hun belangstelling voor dit soort vestigingsplaatsen is het logisch, dat de Slavische kolonisten de eilandjes van Litoměřice al snel ontdekten. Zij bouwden er op den duur een versterkte nederzetting. Over het Slavische nieuwe begin van dit stadje is weinig bekend. Maar niet ver ervandaan bij Vastislav (bij Třebenice) werd wel een Slavische nederzetting opgegraven.
Třebenice, gelegen aan een beek die in de Elbe uitmondt, is een wonderlijke plek. Als je er om je heen kijkt, zie je op eenzame bergen in het glooiende land de resten van vier middeleeuwse burchten. Het museum van Třebenice, gevestigd in de Lutherse kerk en eigenlijk gewijd aan het in de omgeving gevonden granaat, toont wat archeologische vondsten. Zo is er een fraaie bronzen halsring uit de Unětice-cultuur en uit de late bronstijd een bronzen zwaard. De late ijzertijd is vertegenwoordigd met een knobbelarmband en dan zijn er wat spulletjes uit de Slavische nederzetting bij het nabijgelegen Vastislav, onder andere een ploegijzer. Aardewerk van het Praagse type ontbreekt. De gevonden potten tonen een decoratie met een golflijn en erboven en eronder drie rechte lijnen. Dit motief kwam in gebruik in de tijd, dat de Slavische kolonisatie al enkele generaties oud was. Er kwam in die periode een proces op gang van wederzijdse beďnvloeding tussen de Slavische nederzettingen en de gemeenschappen die het wegvallen van het Romeinse gezag hadden overleefd. Op den duur ontstond er een nieuwe, gemeenschappelijke cultuur, die ook grote aantrekkingskracht had op Slavische nederzettingen buiten het gebied van het vroegere Romeinse Rijk.
De Lutherse kerk staat precies op de plek waar zich ooit een nederzetting van de lineaire bandkeramiek bevond. In de omgeving van Třebenice ontstonden later ook nederzettingen van de cultuur van de Stichbandkeramik. Ook de latere neolitische culturen, die van de trechterbekers en de klokbekers zijn in de omgeving goed vertegenwoordigd.
Nog wat westelijker, bij Třebívlice, vonden archeologen een begraafplaats uit de Unětice-cultuur.
Lovosice, een stad even stroomafwaarts van Litoměřice, was in de vroege ijzertijd een belangrijk centrum. Zo zijn er rijke vorstengraven gevonden.
De Boheemse Poort
Litoměřice ligt op de plek waar de Ohre na een lange reis door de bergen in de Elbe uitmondt en waar de Elbe op zijn beurt aan zijn worsteling door de bergen begint, het Elbsandsteingebirge dwars doorsteekt om pas bij Dresden weer wat ruimte te krijgen.
Hoe hoog moet het water in de Boheemse vlakte gestegen zijn, hoeveel ijs en sneeuw moet er op het eind van de ijstijd smeltend de vlakte ingeglibberd zijn, voor het water deze uitweg vond, zegge en schrijve de enige waarover het gebied beschikt?
En hoe lang heeft het geduurd, voor de snee door het zandsteengebergte zo diep was dat de vlakte eindelijk leeg kon lopen en de in duizenden jaren opgehoopte modder, met daarin vele luchthappende vissen, voor het eerst de warmte van de zon voelde en zo vruchtbare landbouwgrond werd? Maar eigenlijk bleef de Boheemse vlakte een vergaarbak en keken bewoners van het gebied eeuw-in-eeuw-uit zorgelijk naar het waterpeil. Ook in 2002 deden zich nog ernstige overstromingen voor en liep ook een stad als Praag flinke schade op.
De route volgt de Elbe naar Ustí nad Labem en dan verder naar Děčín (Tetschen). In dit gebied werd de rijkste vondst uit de Slavische bloeitijd, de tweede helft van de 9de eeuw, gedaan. Het gaat om een tumulusgraf uit Želénky (distr. Teplice). In de aardhoop lag een vorstin begraven, die op de nabijgelegen burcht van Zabrušany moet hebben geheerst. Op het voorhoofd van de dode lag een zilveren kruisje. Om haar hals bevond zich een gouden ketting met een in filigraan uitgevoerd medaljon. In het medaljon was een uit de 4de eeuw daterende gemme gemonteerd met een afbeelding van een zoon van Constantijn de Grote. In het graf bevonden zich verder druifvormige gouden oorringen met een versiering van granulaat. Het unieke en ongelofelijk kostbare medaljon kan niet anders dan een geschenk geweest zijn van de Byzantijnse keizer zelf aan het hof waartoe deze hoge dame behoorde. Of was ze misschien zelf een Byzantijnse en waren er persoonlijke banden tussen Zabrušany en Constantinopel? De vondst laat in ieder geval zien, dat er niet alleen handelscontacten waren, maar ook politieke banden op het hoogste niveau. Dit maakt het ook begrijpelijker, dat een eeuw later de eerste Duitse keizers, maar ook iemand als de Hongaarse koning Stefanus zoveel aandacht besteedden aan het onderhouden van goede banden met het Byzantijnse hof. Opmerkelijk is, dat in het graf ook een zilveren kruisje werd aangetroffen. Het ligt voor de hand om dit ook met de Byzantijnse connectie in verband te brengen. Zo ontstaat het beeld, dat in de tweede helft van de 9de eeuw ook het Byzantijnse christendom, of de God van Constantinopel, de Christus Pantocrator, onder de Slavische heersers erkend raakte.
Uit Děčín volgt de route de rivier door de nauwte van het Elbsandsteingebirge naar de enorme vesting Königstein. De gebouwen en versterkingen zoals ze er nu staan, dateren uit de 18de en de 19de eeuw. Maar als versterkte plaats is Königstein veel ouder. Al in de 13de eeuw was het een belangrijke koninklijke burcht van de Przemysliden, een grensburcht van hun Boheemse Rijk. Of er in de prehistorie op de hoogte van Königstein mensen woonden, is niet bekend. De hoogte aan de overkant, Lilienstein, was in ieder geval wel bewoond, in het neoliticum en in de late bronstijd opnieuw.
Even verder in de Boheemse Poort ligt Pirna, een oud stadje dat lange tijd in de ijzerwinning in dit gebied een centrale rol speelde.