Kees Bakker, De barnsteenroute (2005). Bron: www.keesbakker.com

Poort naar het noorden

Door Kees Bakker

Als de vele prachtige voorwerpen die opgravers aan de aarde ontworstelden en die nu in musea overal in Europa te zien zijn, iets bewijzen dan is het wel dat dit continent in die vroege tijden geen wereldje op zich was, maar voortdurend beïnvloed werd door de bloeiende culturen in het Midden Oosten en het Middellandse Zeegebied. Nieuwe vormen en gedachten baanden zich onophoudelijk een weg naar het noorden. Ze zetten het leven hier onder spanning en droegen ertoe bij dat ook hier nieuwe ideeën wortel konden schieten.

In een wereld waarin de meeste wegen waterwegen waren, was de Middellandse Zee een fantastische verbindingsschakel tussen het Midden Oosten en Europa. Maar hoe moest het verder? In wezen waren er maar drie plekken, waarlangs het contact tussen mensen uit het Middellandse Zeegebied en uit het noorden tot stand kon komen. Zo was er om te beginnen de Zwarte Zee. Het was natuurlijk een kwestie van tijd of wereldreizigers ontdekten, de kusten van de Middellandse Zee afzoekend, de toegang ertoe om vervolgens uit te vinden dat zich aan de noordzijde de monding bevond van indrukwekkende rivieren die de weg verder noordwaarts wezen. Aan de westkust van de Zwarte Zee stuitten ze bovendien op de monding van de Donau.
In het westen van de Middellandse Zee was de Provence met de monding van de Rhône een vergelijkbare plek. Net als de noordkust van de Zwarte Zee werd ook dit stuk kust een ontmoetingsplaats tussen noord en zuid.

Wie haast had nam de pas

De artikelen in deze serie gaan over een derde poort naar het noorden: de noordelijke kust van de Adriatische Zee. Aan deze kust ligt de monding van de Isonzo, een rivier die vergeleken met de Dnjepr en de Don of ook maar met de Rhône niet meer is dan een bescheiden stroom, maar die, omdat hij in de Alpen ontspringt, reizigers in staat stelde plekken te vinden, vanwaaruit het Karpatenbekken te bereiken was. Daar kwam bij dat deze rivier tot een flink eind stroomopwaarts bevaarbaar was en ook nogeens dat hij in zee een lagune had gevormd waar binnenvallende schepen bescherming vonden.
Wie er een atlas bijpakt, ziet dat reizigers in die ver vervlogen tijden alleen maar de Isonzo stroomopwaarts hoefden te volgen om het punt te vinden waar de rivier de Idrijca aan de Isonzo ontspringt. Die rivier bracht reizigers uiteindelijk in Logatec. Vanuit die plaats konden zij over Vhrnika de tegenwoordige hoofdstad van Slovenië, Ljubljana, bereiken. En vandaar liep een natuurlijke route verder in noordoostelijke richting. Maar er was ook een kortere weg. Wie haast had, volgde even boven Gradisca de rivier de Vipava en kwam via de pas van Postojna in Vhrnika terecht.
Voor reizigers uit Italië was dit dus, welke route ze ook kozen, de eerste halte aan gene zijde van de Alpen, een voorpost van de noordelijke wereld. Omdat Vhrnika vanuit Ljubljana over het water te bereiken was, werd het vanzelf een stapelplaats, een markt en een plek waar goederen met bestemming Italië op lastdieren werden overgeladen.

De techniek kroop op

In de jaren van 800 tot 600 v.Chr. maakten de Griekse stadstaten en handelskolonies in het midden en westen van het Middellandse Zeegebied een periode van ongekende bloei door. De geweldige dynamiek van de Griekse wereld had een mobiliserend effect op Italië waar grote Griekse steden lagen en speciaal op de Etruskische steden. Maar ook voor het doorgangsgebied van de Isonzo werd dit een gouden tijd. In die eeuwen lagen er bloeiende nederzettingen langs de bovenloop van deze bergrivier. Op de plek waar de Idrijca aan de Isonzo ontspringt, spitten archeologen al meer dan een eeuw lang de grond om en nog altijd vallen ze van de ene verbazing in de andere. De sprookjesachtige bloei van deze plaatsen was te danken aan het feit dat ze niet alleen een rol speelden in het verkeer tussen het Middellandse Zeegebied en Centraal- en Noord-Europa, maar dat ook de ertsen en halffabrikaten uit het belangrijke mijngebied in de omgeving van Salzburg via de Isonzo hun weg vonden naar de Middellandse Zee.
De bewoners van dit gebied waren echter niet alleen kooplui, ze waren ook in staat om van het aangeleverde brons fraaie eindprodukten te maken. Bij opgravingen kwamen grote hoeveelheden eersteklas bronzen sierspelden tevoorschijn, maar ook fraai koperslagerswerk en halssierraden waarin onder meer van de stranden van Noord-Europa afkomstig barnsteen is verwerkt.
Blijkbaar stond de vraag naar ertsen en halffabrikaten in de Griekse wereld aan het begin van dit alles, maar terwijl de grondstoffen hun weg dus in zuidelijke richting vonden, kropen nieuwe technieken voor het vervaardigen van bronzen voorwerpen langs diezelfde route omhoog. Het gebied van de Isonzo en de Idrijca was wat dat betreft geen eindpunt. Nieuwigheden als het vervaardigen van voorwerpen uit bronsblik vinden we langs de hele barnsteenroute terug. Maar er was veel meer aan de hand. De nieuwe en zo ongelofelijk succesvol gebleken way of life in de Griekse stadstaten werd een voorbeeld voor de elite in het noorden. Er is geen periode waarin voorbeelden uit het zuiden in het noorden zo getrouw en met zoveel enthoesiasme werden gekopiëerd. Heersers uit het noorden sloofden zich uit om versterkte nederzettingen te bouwen, die zoveel mogelijk op de Griekse stadstaten leken en in hun begrafenisrituelen volgden ze de procedures uit het zuiden letter voor letter na.

Noord- en Zuid-Europa vonden elkaar in de Alpen

De late bronstijd (1200-750 v.Chr.) is een cultuurperiode die volgde op een tijd die in het Middellandse Zeegebied en mogelijk ook in Europa gekenmerkt werd door massale migratiebewegingen. Zeevolken, zoals ze in Egyptische bronnen heten, maakten de Middellandse Zee onveilig, het trotse rijk van de Hettieten in Anatolië stortte kort na 1200 v.Chr. ineen, de onneembaar lijkende Myceense paleissteden gingen rond 1200 v.Chr. in vlammen op, volksverhuizers zetten voet aan wal in Griekenland en Italië en in Centraal-Europa manifesteerde zich, ook al rond 1200 v.Chr., opeens de urnenveldencultuur.
Hoewel er in delen van Europa, in de Noordse wereld bijvoorbeeld, sprake was van opmerkelijke continuïteit, was het licht der beschaving op heel wat plekken gedoofd geraakt, in bloed en tranen meestal. Het werd de taak van nieuwe mensen die nieuwe talen spraken en nieuwe culturele achtergronden hadden, om het opnieuw te ontsteken. Heel vaak deden ze dat wel op plekken die eeuwen tevoren ook al bewoond waren geweest.
Dat gold ook voor de noordkant van de Adriatische Zee. Want ook al in de vroege en de midden-bronstijd (2000-1300 v.Chr.) was de Isonzo een belangrijk doorgeefluik geweest. Sterker nog, het lijkt erop dat de vernieuwingen uit die tijd al net zo hevig door Europa echoden. Dit is ook het tijdvak geweest, waarin er, via deze route althans, voor het eerst contact ontstond tussen de noordelijke en de zuidelijke rand van Europa en via de havens in het zuiden met de Myceense steden en met Mycene zelf, de paleisstad, die in die tijd de motor van het vernieuwingsproces was. Het bewijs daarvoor vond Heinrich Schliemann al toen hij in Mycene graven aantrof uit de tweede helft van het 2de millennium v.Chr. met daarin honderden barnstenen kralen. In deze tijd werd het moerassige, waterige en winderige noordelijke uitsteeksel van het continent, het tegenwoordige Denemarken, het bloeiende en dichtbevolkte landbouwland dat het nog altijd is en werden er zoveel grafheuvels opgericht, dat je er drieënhalf duizend jaar later nog altijd over struikelt.

Handiger dan een tak met steentjes

De nieuwe gereedschappen die de bronzen revolutie bracht, waren op allerlei plekken in het noorden van Europa meer dan welkom. De bronzen sikkels waren een enorme stap vooruit vergeleken met het traditionele oogstgereedschap, een tak met een min of meer gebogen vorm, waarin scherpe stukjes steen waren vastgegroeid of, om nog een andere oplossing te noemen, een stuk van een hertegewei met daarin vuursteen gemonteerd, en bij het ontginnen van stukken bos was een bijl van brons ook stukken handiger dan één van steen.
Op heel wat plekken in Europa bestonden aan het begin van het 2de millennium v.Chr. krachtige gemeenschappen van mensen die op vaste plekken in huizen woonden en landbouw en veeteelt beoefenden. Deze neolitische manier van leven had vorm gekregen in een tijdsbestek van maar liefst 3500 jaar, van 5500 tot 2000 v.Chr., waarin perioden van meer geleidelijke ontwikkeling geregeld waren onderbroken door plotselinge verschuivingen en het opduiken van nieuwe, maar toch telkens ook weer neolitische culturen.
Ongetwijfeld was de verbinding tussen Noord-Italië en het Karpatenbekken ook in die tijd bekend, zeker bij lokale mensen. Langs de route toonden archeologen een reeks neolitische nederzettingen aan. Dat er contact was tussen nederzettingen ter weerszijden van de passen, ligt voor de hand, ook al is er geen archeologisch bewijs voor. Toch is het ook wel duidelijk, dat het zuidelijk deel van de barnsteenroute in de verbreiding van de neolitische verworvenheden of van de elkaar opvolgende neolitische culturen geen rol van betekenis heeft gespeeld. Heel anders ligt dit voor het noordelijk deel van de barnsteenroute. Voor de verbreiding van de eerste grote neolitische cultuur, die van de lineaire bandkeramiek, zijn de noordelijke routes, langs de Morava naar Polen of via de Elbe naar Duitsland, van fundamentele betekenis geweest. In het Karpatenbekken, speciaal in het westen ervan, vond de cultuur van de lineaire bandkeramiek de kraamkamer, waar ze zich op haar grote sprong voorwaarts kon voorbereiden. Maar omdat in de cultuur van de lineaire bandkeramiek uit het Midden Oosten afkomstige graansoorten en huisdieren een sleutelrol spelen, is de lineair-bandkeramische explosie ondenkbaar zonder dat er een levenslijn was met dat gebied. Voorzover archeologen nu kunnen reconstrueren, liep die lijn via neolitische culturen aan de Tisza in het oosten van het Karpatenbekken, via de Starčevo-cultuur, de benedenloop van de Donau en de Zwarte Zee.

Romeinen en martelaren

Wie een beetje oplet, herkent hier en daar met het blote oog nog altijd de versterkingen die de Romeinen onder meer bij Vhrnika, in die tijd Nauportus, Nieuwe Haven, geheten, aanlegden. Voor de Romeinen was de pas de wespentaille die het moederland verbond met de provincies Pannonia en Noricum. Zij bouwden een heerweg, die de afstand tussen Aquileia, de haven aan de monding van de Isonzo, en Wenen aan de andere kant van het Rijk tot zegge en schrijve 504 kilometer terugbracht. Als het weer eens nodig was om de barbaren aan gene zijde van de Donau te beschaven kon een leger uit Italië binnen twee weken ter plekke zijn. Maar natuurlijk was de weg ook een uitkomst voor de uit het oosten van het Middellandse Zeegebied afkomstige handelaren van wie sommigen ook de brengers waren van een nieuw oosters geloof, het christendom van de martelaren. Hoewel het Romeinse Rijk in de 4de eeuw in een diepe crisis verkeerde en de steden langs de heerweg onmiskenbare tekenen van verval vertoonden, waren de handelskolonies in die steden vitaal genoeg om christelijke heiligdommen te onderhouden. De fundamenten van meest noordelijke kerk legden opgravers in Bratislava bloot.
Hoewel de teloorgang van het Romeinse Rijk met heel wat paniek en bloedvergieten gepaard ging en bij tijd en wijle stromen vluchtelingen zich doodsbang over de verwaarloosde heerweg naar het zuiden haastten, lijkt het erop dat de handelscontacten tussen Noord- en Zuid-Europa bleven bestaan. Zo kon het gebeuren dat de Slaven, toen ze zich in de 6de eeuw in Centraal-Europa vestigden, nog van deze internationale verbindingen gebruik konden maken. Zij bouwden contacten op met Byzantium - daar immers kwamen de kooplui vandaan die ze langs de route tegenkwamen. Dankzij deze contacten ontwikkelden de Slavische steden langs de Morava zich tot superrijke metropolen en het was ook de band met Byzantium die Slavische heersers ertoe inspireerde om zich niet te zeer aan Duitsland te binden.