Kees Bakker, Koning Sigismund en de droom van het Romeinse Rijk. Bron: www.keesbakker.com
Koning Sigismund en de droom van het Romeinse Rijk
door Kees Bakker
Met de dood in 1382 van koning Lodewijk, door de Hongaarse traditie geëerd als Lodewijk de Grote (Nagy Lajos) was het met het sterke koningschap in het middeleeuwse Hongarije definitief gedaan. De politiek van de vorsten uit het huis van Anjou, die erop gericht was het rechtstreeks aan de kroon behorende gebied uit te breiden, had een averechts effekt. De bestuurders van deze domeinen maakten zich na 1382 onafhankelijk en gingen een klasse van grootgrondbezitters vormen. Deze klasse had vanaf dat moment een beslissende invloed op de landspolitiek.
De Brandenburgse graaf Sigismund, of in het Hongaars Zsigmond van Luxemburg dankte zijn echtgenote Maria, de dochter van Nagy Lajos, en de Hongaarse kroon, die hem in 1387 op het hoofd werd gedrukt, danook aan deze grote heren, die intussen een heuse liga hadden gevormd. Zsigmond was zo goed niet of hij werd zelf ook lid van deze grootheerlijke pressiegroep en deelde de banen aan het hof aan de leden van de liga uit.
Koninklijke burchten, heerlijkheden en provinciesteden (mezővárosok) raakten bij dozijnen tegelijk in handen van deze nieuwe hoge adel en ook het omvangrijke koninklijke grootgrondbezit werd onder deze heren verdeeld.
Met Zsigmond kreeg Hongarije een koning, die zich misschien wel van meet af aan te groot voelde voor het land waarover hij de scewpter te zwaaien kreeg. Als telg uit een Duits vorstelijk geslacht was hij opgegroeid in het bloeiende Praag, dat door keizer Karel IV, die er gezeteld had, tot een eersteklas hofstad was verbouwd. Hij beheerste zeven talen, waaronder het latijn en had geen moeite met een gesprek op niveau. Zsigmond was wat je noemt een man van de wereld. In Buda verzeild geraakt zette hij er direct de bouwmeesters aan het werk. Zo verrees er onder meer een schitterend gotisch paleis, waarvan bij opgravingen in 1974 een aantal laatgotische beelden tevoorschijn kwam.
Beschaafd en belezen als hij was, liet Zsigmond zich een fuif of eventueel een galant avontuur niet graag ontgaan. Als politicus, en dat was hij per slot hoofdzakelijk, was hij eerder een diplomaat dan een houwdegen.
Op den duur probeerde Zsigmond zich tegen de ‘baronnen’ te verweren door vertrouwelingen hoge posities te geven. Zo werd de Pool Stibor Stiborici bestuurder (ispán) van Pozsony (Bratislava) en vorst oftewel vajda van Erdély. De leden van de Liga kwamen de een na de ander op een zijspoor te staan. Zsigmond haalde er zich een opstand mee op de hals, die hem nog even tot gevangene in zijn eigen paleis maakte. In 1403 haalden de muiters bakzeil en kon Zsigmond verder bouwen aan zijn invloed in het land dat door een samenloop van omstandigheden zijn koninkrijk was geworden. Met name de kerk, die in de opstand hoog van de toren had geblazen, werd op zijn nummer gezet. Een reeks hoge geestelijken moest het veld ruimen en bisdommen kwamen onder het beheer van Zsigmond getrouwe wereldlijke heren.
Een belangrijk steunpunt voor het koninklijk gezag werden de koninklijke steden, die van de koning danook nieuwe privileges kregen.
Toch werd Zsigmond als eerste Hongaarse vorst de koning van het geldgebrek. Tot zijn laatste snik zou hij moeite hebben de nodige middelen voor zijn plannen bijelkaar te schrapen.
In de nieuwe situatie was het voor de koning uiteraard ook moeilijker om geld en manschappen te requireren voor de strijd tegen de Turken. Zsigmond probeerde dat te compenseren door in het buitenland steun te vragen. Maar direct al in 1396 leed zijn met Franse ridders versterkt leger een vernietigende nederlaag bij Nikopoli in Bulgarije.
Net als zijn voorganger Nagy Lajos probeerde Zsigmond de vorstendommen op de Balkan van zich afhankelijk te maken. In ruil voor hun trouw aan de Hongaarse kroon kregen de vorsten van de Havasalföld en van Servië en de vajda van Bosnië omvangrijk grondbezit in Erdély en Hongarije. Zsigmond hoopte dat deze staten een verdedigingsgordel zouden vormen. Duurzaam resultaat had dat echter niet. In 1428 leed Zsigmond zijn tweede nederlaag tegen de Turken, dit keer bij Galambóc (Golubac). Hongarije grensde sindsdien direct aan het Turkse Rijk.
Hoe mager de resultaten ook waren, Zsigmond besteedde aan het front met het Osmaanse Rijk veel aandacht. Het lijkt erop, dat hij daar voor zichzelf een taak zag, groter dan die van een koning die zijn gebied verdedigt.
Zijn ongelukkige poging, direct al aan het begin van zijn regiem, om Franse ridders bij de strijd te betrekken, wekt de indruk dat hij op zijn minst terugdacht tot de tijd van de kruistochten en dat hij de strijd tegen de Turken dus niet in de eerste plaats als een Hongaarse, maar als een Europese aangelegenheid beschouwde. Maar misschien dacht hij nog verder terug, tot aan de tijd van het Romeinse Rijk in zijn nadagen, het christelijke Roomse Rijk, dat Karel de Grote rond 800 nog zo indrukwekkend had geprobeerd te doen herleven en dat in naam althans nog altijd voortleefde in de titel die de Duitse koningen voerden, die namelijk van Rooms-koning.
In 1412 was Zsigmond opeens zelf die Roomse koning. Drie van de zeven keurvorsten hadden zich al in 1410 voor Zsigmond uitgesproken, de anderen volgden in 1411 en het jaar daarop vertrok Zsigmond om zich de Roomse koningskroon te laten opzetten. Hij zou zich pas twaalf jaar later weer in Hongarije laten zien.
Als eerste taak stelde Zsigmond zich het herstel van de eenheid in de kerk, die op dat moment maar liefst drie pausen had: Johannes, Gregorius XII en de in Aragon verblijvende Benedictus XIII. Zsigmond riep in Konstanz een concilie bijeen, waarvan hij de zittingen persoonlijk leidde. Tussen de besprekingen door reisde hij in persoon naar Perpignan om er Ferdinand van Aragon te bepraten, en later ook nogeens naar Parijs en Londen. Eind 1417 kreeg hij zijn zin. Na drieënhalf jaar onderhandelen kozen de bisschoppen in Konstanz eenstemmig een nieuwe paus in de persoon van Martinus V.
Een andere kwestie die te Konstanz geregeld moest worden, was die van de Hussitische reformatie. Historici betogen, dat de diplomaat Zsigmond aanvankelijk uit was op een compromis. In ieder geval is het zo dat Johannes Hus met een vrijbrief van Zsigmond in Konstanz verscheen. Maar ondanks dit officiële en geruststellende document werd hij door het concilie als ketter veroordeeld en in 1415 op de brandstapel gezet.
In Tsjechië leidde het vuur, dat Europa’s leiders onder de voeten van Johannes Hus aanstaken, tot woedende reacties. Zsigmond, die zich als opvolger van de in 1419 overleden koning Vencel aandiende, besloot de opstand met de wapenen te lijf te gaan. Het gevolg was een oorlog die van 1420 tot maar liefst 1436 duurde en waarin de Hussieten aanvankelijk ook nogeens de sterkste partij waren. Hussieten verschenen te vuur en te zwaard in Moravië, in Silezië, maar ook in Oostenrijk en in de jaren ’30 drongen ze zelfs diep in Hongarije door en slaagden ze erin Körmöcbánya, het oord waar de Hongaarse gouden forinten geslagen werden, te plunderen. De Hussieten werden in die jaren in Hongarije niet minder gevreesd dan de Turken.
In 1433 raakte de oorlog over zijn hoogtepunt heen, toen de gematigde vleugel van de Hussieten het met de officiële kerk op een akkoordje gooide. Zsigmond was toen in Italië, waar hij zich de zo lang en fel begeerde keizerskroon op het hoofd liet zetten. Het Heilige Roomse Rijk was er weer. De strijd tegen de Turken kon beginnen! Maar intussen was de onwaarschijnlijk lange ambtstermijn en het leven van Zsigmond bijna voorbij.
In 1434 heroverde het Hongaarse leger Nagyszombat op de Hussieten en in 1436 kon Zsigmond uiteindelijk toch nog even koning van Tsjechië worden.
Veel plezier had hij er niet van. Na een korte tussenstop in Székesfehérvár naar zijn zoveelste koninkrijk afgereisd, kreeg hij er al snel zo’n hooglopende ruzie met de standen, dat hij naar Moravië moest uitwijken, waar hij eind 1437 overleed.
Na de dood van Zsigmond herademden in Hongarije de standen. Zij accepteerden Albert, een telg uit het Habsburgse huis, die getrouwd was met Zsigmonds dochter Erzsébet als koning, maar in ruil moest hij beslissende invloed van de standen op het landsbestuur toestaan. De gevolgen bleven niet uit. Toen Sultan Murad II in 1439 een eind maakte aan de Hongaarse vazalstaat Servië, was het Hongaarse leger niet tot een tegenaanval te porren.
Kenmerkend voor de zwakke positie van het koninschap in die jaren is, dat de strijd tegen de Turken daarna door Hunyadi János, een van de grootste grootgrondbezitters van het land, georganiseerd werd. Het leverde hem de rang en titel op van regent van Hongarije (van 1446-1452) en zijn zoon Mátyás het koningschap (1458-1490). Net als destijd Zsigmond keek Mátyás vooral in westelijke richting. Ook al om zijn ‘zwarte leger’ emplooi (en buit) te geven ondernam hij de ene na de andere campagne richting Oostenrijk, Moravië en Silezië. In 1485 nam hij Wenen zelfs in.
Veel blijvends bracht Mátyás echter niet tot stand. En zo was er van de Hongaarse koninklijke macht niet veel meer over toen de Turken in het voorjaar van 1526 de Grote Laagvlakte introkken. Bij Mohács ontmoetten ze het Hongaarse leger. De strijd was in twee uur tijd in het voordeel van de Turken beslist.