Kees Bakker, De modderburcht van Borsod. Bron: www.keesbakker.com

De modderburcht van Borsod

door Kees Bakker

Achter de museumboerderij van het oude mijnwerkersdorp Edelény in het noorden van Hongarijeheeft een grillige natuur zoveel klei opgehoopt dat er een flinke heuvel ontstond. Inwoners van het plaatsje herinneren zich de berg als het ‘eind van het dorp’, de plek waar de zigeuners hun woninkjes hadden.
Duizend jaar geleden was diezelfde berg niet het eind, maar het midden van het dorp, het hoofdkwartier zelfs van de stam die het omliggende gebied regeerde.
Mária Wolff staat gebogen over een put van drie bij drie meter. Ze maant tot voorzichtigheid als de schop wat te krachtig de grond in gaat en ze werpt een controlerende blik op alles wat er met de aarde mee omhoog komt. Het is haar tweede opgraving dit seizoen. Als archeologe leidt ze een zwervend leven: van de ene lokatie naar de andere en vooral van de ene modderburcht naar de andere. Want zo’n burcht moet ook hier gestaan hebben, sinds de 11de eeuw, meent ze. Eerst was het niet meer dan een aarden wal. Daarna is er een nieuwe wal gebouwd, dit keer versterkt met palen. Maar, en dat is het interessantste van deze modderburcht, al voordat de versterking er stond, moeten er op wat toen dus nog niet meer was dan een glibberige heuvel, mensen hebben gewoond, bij elkaar zelfs een heel dorp.
Soms waren die modderburchten in de tijd voor de komst van de Magyaren al bewoond en ontnamen de Hongaren ze dus aan de oorspronkelijke bewoners. Een voorbeeld is Nagy-Várad, nu niet meer dan een indrukwekkende heuvel even benoorden Hidvégardó in Slowakije, waar de Hongaren ook in de 10de eeuw al een modderburcht bouwden. Volgens Mária Wolff staat het echter in dit geval vast, dat ook die eerste bewoners Magyaren zijn geweest. Dat blijkt uit de resten aardewerk, waarvan intussen al heel wat naar vermogen schoongemaakt en gelijmd en in de museumboerderij in veiligheid is gebracht. Er zijn potten bij uit de late middeleeuwen, maar ook enkele die absoluut uit de 10de eeuw stammen. Van die oudste potten zijn er die niet in Hongarije zijn gebakken, maar die de Magyaren hierheen hebben meegenomen.
In de 11de eeuw werd de kleiberg een voor de toenmalige begrippen vrij kleine, maar wel goed verdedigbare modderburcht. Dat laatste was vooral te danken aan de Bódva die toen natuurlijk nog niet bedijkt de omgeving regelmatig onder water zette.
De Magyaren die op het allerlaatst van de 9de eeuw de Karpaten overstaken om hun beloofde land in te nemen, waren in stammen verdeeld. De burcht van Borsod moet, zoals de archeologe zegt, het ‘nest’ zijn geweest van de stam van Bors. Zulke stamnesten zijn ook elders in Hongarije gevonden en telkens bleek dat daarbij ook een kerk hoorde. Is dat hier ook zo geweest? Mária Wolf wijst naar de torenspits van de hervormde kerk die net boven de ingezakte wal van de burcht uitsteekt. Het kerkje staat wat lager, maar op dezelfde berg als de burcht. Bij een opknapbeurt van de entree kwamen er grafmonumentjes uit de vroege middeleeuwen tevoorschijn, het onomstotelijke bewijs, aldus Mária Wolff, dat er ook toen een godshuis heeft gestaan.
Halverwege de 13de eeuw overvielen de Mongolen Hongarije. Niet ver hiervandaan vond bij die gelegenheid een van die tragische veldslagen plaats, waaraan de Hongaarse geschiedenis zo rijk is. De inval van de Mongolen is een soort waterscheiding in de Hongaarse middeleeuwen. Aan de ene kant een samenleving die zijn halfnomadische verleden nog maar nauwelijks van zich heeft afgeschud, romaanse kerkjes met byzantijnse fresco’s, herinneringen aan de tijd van voor het grote schisma, aan de andere kant een oriëntatie op Europa met als symbool ervan de gotiek.
Aan gene zijde van die waterscheiding horen ook de modderburchten. Tegen de snelle en behendige Mongoolse ruiters bleken ze weinig waard en na hun vertrek werd allerwege de bouw van stenen burchten aangepakt. De burcht van Borsod kwam voor een dergelijke vernieuwing niet meer in aanmerking. In de tijd van de bouw namelijk was het een grensburcht geweest, maar in de loop van de volgende eeuwen was die grens in noordelijke richting opgeschoven.
Koning Béla liet benoorden Szögliget de stenen burcht van Szádvár bouwen. Onderwijl verrotten hier de palen zonder dat iemand ze nog verving, zakte de wal jaar na jaar wat verder in en werd de modderburcht heel geleidelijk weer een kleiberg.
Onttakeld en verlaten werd het een plek waar wie geen plek had zich vestigen kon, de woonplaats van de armen en vooral van de zigeuners: het eind van het dorp.
Die rol speelde de berg tot 1986 toen het krottenwijkje van gemeentewege met de grond gelijk werd gemaakt en de zigeuners naar een plek helemaal aan de andere kant van het dorp, aan de weg naar Borsodszirák, werden overgebracht.
Sindsdien is de berg het domein van de dokters van het verleden, die als nieuwe halfnomaden seizoen na seizoen neerstrijken om voorzichtig scheppend en lepelend in lang verdwenen keukens rond te neuzen en om laag voor laag uit de as waarop de volgende verrees de vorige samenleving te reconstrueren.