Kees Bakker, Karolingische Renaissance. Bron: www.keesbakker.com |
Karolingische Renaissance |
door Kees Bakker |
Wat bracht die monniken ertoe om met simpele zeilbootjes de Noordzee over te zwalken en zich aan allerlei ongerief en gevaar bloot te stellen en eventueel zelfs bij Dokkum te worden vermoord? |
Het begin van deze wonderlijke beweging lag in Ierland. Op dit ook al buiten de grenzen van het Romeinse Rijk gelegen eiland had zich een kloosterleven ontwikkeld dat zijn weerga in Europa niet kende. Van Ierland was de beweging overgeslagen naar Engeland, waar het gebied dat onder Romeinse controle had gestaan, intussen bevolkt was door de Angelen en Saksen. |
Een kloosterling was in de dagen rond het einde van het Romeinse Rijk een kluizenaar, een man die de mystieke traditie uit de hellenistische wereld voortzette, die de wereld en de beschaving de rug toekeerde om ver van het gewoel der mensen zoveel mogelijk ruimte te maken voor datgene in hemzelf dat niet van deze wereld is. |
Voor wie in een dergelijke gemoedstoestand verkeerde, was Ierland een ideaal oord van vestiging. Het eiland werd spaarzaam bewoond door Kelten, het was door de Middellandse Zee-cultuur onaangeraakt gebleven, weer en wind hielden er hardhandig huis en wie erheen trok hoefde werkelijk niet bang te zijn dat hij een leven in luxe en overdaad te wachten had. |
Maar geleefd moest er natuurlijk toch worden en zo ontwikkelden de naar Ierland uitgeweken mystici een type klooster, dat inderdaad een ware overlevingsmachine werd. Het ijzeren ritme van het kloosterleven, de eenvoud, de afwisseling van gebed en gezwoeg bleek een formule die tegen de moeilijkste omstandigheden bestand was, vooral als de kloosterlingen ook nog in staat waren een gebouw te scheppen dat tegen een stootje kon. Mystiek bleek te werken. Het hield de monniken, hoe onthecht ook, in leven en was ook nogeens in staat de omgeving te veranderen, te vermenselijken. Onder de handen van de zingende en prevelende kluizenaars veranderden bossen in akkers en moerassen in weiden. De kloosters werden een rustpunt voor eenzame reizigers en een vaste burcht voor de boeren als de omgeving weer eens door ongeregeld volk geteisterd werd. |
In de 8ste eeuw had de kloosterbeweging zich over grote delen van Ierland en Engeland uitgebreid. De kloosters vormden een netwerk, dat orde, rust en beschaving bracht. De dagelijkse liturgie, waarmee de monniken de hemel hun klooster inzongen en waarin ze de naderende vereniging met God alvast vierden, stond op een niveau waaraan de culturele uitingen aan de hoven van vorsten en andere hooggeplaatsten niet konden tippen en als verzamelaars van oude teksten, vooral uit de nadagen van het Romeinse Rijk, waren ze ook de belangrijkste wetenschappers van hun tijd. |
Vanuit Ierland en Engeland sloeg de kloosterbeweging dus in het begin van de 8ste eeuw over naar het Europese vasteland. Opnieuw kozen de monniken voor de meest onherbergzame en onbeschaafde streken die ze maar konden vinden. Bagage hadden ze amper bij zich, maar ze waren wel gewapend met een overlevingsstrategie die de eeuwen had getrotseerd en met een vorm van mystiek, die onthechting en actieve beschavingsarbeid combineerde. |
De monniken kwamen naar het vasteland met een boodschap en een model, waarvoor de belangstelling niet overweldigend was. Verschanst in het modderige en waterige Noord-Nederland hadden de Friezen zich het Romeinse Rijk van het lijf weten te houden, ze hadden de periode van de volksverhuizing doorstaan en hadden zich aan het regiem van de Franken weten te onttrekken. Op hun manier vertegenwoordigden zij ook een eeuwenoude, beproefde manier van leven. De volksverhuizers die zich aan gene zijde van de Rijn gevestigd hadden, waren al even weinig van vrome praatjes geporteerd. Daar kwam bij dat de monniken zich niet als nederige dienaars van de overheid kwamen presenteren, maar als vertegenwoordigers van een hoger gezag. Wie het in dit hardhandige wereldje tot koning had gebracht, was daar natuurlijk niet van gediend. |
In Engeland was de kloosterbeweging pausgezind geworden. Door zich op de paus te beroepen konden de kloosters zich daar tegen dwarskijkers uit gevestigde kring verweren. Daar kwam bij dat de paus de herinnering levend hield aan die ver vervlogen tijd, waarover ook de handschriften in de kloosterbibliotheken het hadden. |
Opererend op de rand van het verdwenen Romeinse Rijk, tussen beschaving en barbarij, in een gebied waar intussen de weinig stabiele grenzen van het Frankische Rijk lagen, werden de Iers-Engelse kloosters ongemerkt ook een faktor van politiek gewicht. In het denken van de kloosterlingen leidde dit tot een omslag. |
De monniken wonnen het Frankische hof voor hun utopie en de paus. De toenadering tussen de monniken en het hof dateerde al uit het laatst van de 7de eeuw. In 698 stichtte Willibrord, een Angelsaksische monnik, die twaalf jaar in een Iers klooster had gewoond voor hij naar het vasteland kwam, een klooster in Echternach op een stuk grond dat Pepijn van Herstal (gest. 714) hem ter beschikking had gesteld en Bonifacius (675-754), die als aartsbisschop van de Germanen in zijn klooster in Fulda regeerde, bewerkstelligde dat Karel Martel (714-741) de kloosterlingen onder zijn bescherming nam. Het bondgenootschap tussen de paus en het Frankische hof kwam uiteindelijk in 751 tot stand. De Franken hielpen de paus tegen de Lombarden, de paus op zijn beurt kroonde de Frankische hofmeier Pepijn in 751 tot koning en ondertussen trokken de monniken het Frankenland in. Op een viertal concilies, gehouden tussen 742 en 747, drie ervan werden door Bonifacius persoonlijk gepresideerd, kregen de Frankische kerkleiders te horen wat hun te wachten stond. |
Pepijns zoon Karel de Grote (768-814) bouwde het Frankische rijk snel en trefzeker uit. In 774 maakte hij een eind aan het Lombardische koninkrijk en onderwierp hij Italië aan zich. In de jaren tussen 772 en 803 breidde hij zijn rijk in oostelijke richting uit tot aan de Elbe. |
Voor paus Leo III was het nieuwe Heilige Roomse Rijk in 800 een feit. In dat jaar kroonde hij Karel de Grote tot keizer. De monniken bouwden intussen verder aan hun utopie. Zij gingen daar ook nog mee door toen het rijk in 843 in drie koninkrijken uiteenviel en waren nog steeds niet klaar toen de schennende en rovende Noormannen, Moren en Magyaren hun kloosters in de as kwamen leggen. Maar wat van hun onaffe utopie overbleef was nog altijd sterk genoeg om een pijler te vormen onder een nieuwe poging tot beschaving van Europa in de 11de en 12de eeuw. |
Over de lotgevallen van het klooster van Zalavár is weinig meer bekend dan dat het een periode van grote bloei moet hebben gekend. In de tweede helft van de 9de eeuw was Zalavár de hoofdstad van een rijkje, dat formeel onderdeel was van het Oostfrankische rijk, maar dat in werkelijkheid onder eigen vlag voer. Arnulf, sinds 876 prins van Karintië en Pannonië wist het in 887 zelfs officiëel tot koning te brengen. |
|